Otto Kroesen

Een alternatieve tijdschaal voor Egypte en Israël

Wat als nu de geschiedenis van de rijkscultuur in Egypte pas rond 1400 v.Chr. begon of zelfs later? Wat als ook de Bijbelse tijdrekening met het verhaal van Abraham niet rond 2000 v.Chr. speelt, maar rond 1100? De uittocht uit Egypte komt dan nog veel later, rond 850, en de koningengeschiedenis begint pas vanaf 720. David moet rond 700 geregeerd hebben. Ook de ballingschap is dan weer veel later, pas na 540 en de terugkeer uit de ballingschap en de herbouw van de tempel was dan niet onder koning Darius, maar onder Alexander de Grote rond 300. De ballingschap is dan bovendien niet uitgevoerd door het Assyrische Rijk, maar door het Perzische Rijk.

De Bijbelse geschiedenis raakt zo veel meer ingebed in de zogenaamde algemene geschiedenis. Dat kan er weliswaar toe leiden, dat het bijzondere van de Bijbelse geschiedenis uitgewist wordt. Maar het kan ook een omgekeerd effect hebben: het bijzondere van de Bijbelse geschiedenis kan ook meer reliëf krijgen.

Dat is wat Sweeney beweert op grond van de vergelijking met archeologische vondsten en op grond van een kritische herziening en onderlinge vergelijking van de historische bronnen zelf [4,5]. In het Nederlands heeft van Asten recentelijk een boek doen verschijnen over het zelfde probleem [1]. Zij bouwen daarmee verder op het werk van Velikovsky [6], die in de jaren 50 van de vorige eeuw voor nogal wat opschudding zorgde door voor het eerst met een dergelijke herberekening te komen.

In deze bijdrage geef ik een verkenning van de problemen die aanleiding zijn voor deze nieuwe manier van berekenen, enkele veronderstellingen en interpretaties, en tenslotte iets over de implicaties voor het verstaan van de geschiedenis zelf waarom het gaat, inclusief de Bijbelse geschiedenis.

Archeologische en geologische vondsten

De traditionele berekening van de geschiedenis van de oudheid is vooral gebaseerd op de bijbel en op Manetho. Manetho is een Egyptische priester die ongeveer 250 voor Christus leefde en een lijst van farao’s heeft opgesteld voor heel de geschiedenis van Egypte. De Bijbelse jaartallen zijn een andere bron en eigenlijk hebben steeds historici, zoals ook Eusebius, die in de derde eeuw na Christus leefde geprobeerd de lijst van Manetho met de Bijbelse lijst van koningen en patriarchen in overeenstemming te brengen.

Toch levert dat allerlei moeilijkheden op. Soms missen ergens een paar honderd jaar. De ene chronologie spoort niet met de andere. Bovendien zijn er de archeologische vondsten. Aardewerk dat op een bepaalde plek gevonden wordt in dezelfde stijl als aardewerk op een heel andere plek, zou vanwege die datering niet met elkaar in verband gebracht mogen worden. Er zit wel een gat tussen, van vaak wel 400 jaar. Moet men dan veronderstellen dat na 400 jaar een bepaalde stijl weer opgepakt is op een heel andere plaats? Van Asten geeft talloze voorbeelden van de tegenspraak tussen de geschreven bronnen en de archeologie. Speurwerk naar het Assyrische Rijk is een ander voorbeeld. Volgens de officiële telling zouden de Assyriërs rond 700 v.Chr. een groot rijk bezeten hebben. Zij zouden ook het tienstammenrijk van Israël in ballingschap gevoerd hebben. Later zou hun heerschappij overgenomen zijn door de Perzen, die op hun beurt nog later door Alexander de Grote verslagen zijn. Maar opgravingen hebben niets laten zien van een Assyrisch Rijk. Telkens gaat de periode waarin de Perzen aan de macht zijn direct over in de periode van de Grieken. Sweeney stelt voor de chronologie van de geschiedenis dienovereenkomstig te reconstrueren.

Ook zijn er over heel de wereld restanten van buitenproportionele overstromingen gevonden, van vulkanische uitbarstingen, van opeenhopingen van kadavers die tegelijkertijd door een grote ramp omgekomen zijn. Opgravingen laten de sporen daarvan zien. Maar gezien de verschillende dateringen die bij opgravingen gebruikt worden (de Griekse berekening past niet goed bij die van Manetho voor Egypte en ze passen eigenlijk geen van beiden goed bij de Bijbelse), worden ook deze opgravingen vaak verschillend gedateerd. Men komt er niet goed uit en als gevolg daarvan heeft men de kwestie vaak laten liggen. Sweeney stelt voor die opgravingen van verschillende overstromingen gelijk te schakelen: overal op de wereld zijn de sporen te vinden van een kosmische ramp, van de omvang van een grote komeet die de aarde gepasseerd heeft of iets dergelijks. Dat was al een hypothese van Velikovsky [7].

Beide argumenten versterken elkaar: als het begin van Egypte rond 1400 gesteld wordt of iets later en de kosmische rampen waarover gesproken wordt hebben rond het jaar 1000 plaatsgevonden, dan vallen allerlei puzzelstukken goed in elkaar.

Velikovsky en Sweeney

Velikovsky schreef in de jaren 50 en daarna over de plagen in Egypte als begeleidingverschijnselen van kosmische rampen. Ook hij gaf een uitvoerige analyse van de tegenstrijdigheden in de berekeningen vanuit het historische gezichtspunt en vanuit de archeologie. Hij veronderstelde dat de oorzaak gezocht moest worden in de binnenkomst van de planeet Venus in ons zonnestelsel. Omdat ook andere berekeningen en elementen in zijn verhaal voor twijfel vatbaar waren of niet klopten, is door de meeste mensen zijn theorie afgedaan als een fantastische constructie en als de constructie van een fantast.

Velikovsky hield nog vast aan de Bijbelse berekening. Hij veronderstelde dat die kloppend was zoals eigenlijk historici dat min of meer steeds ook voor hem gedaan hadden. Volgens Sweeney is er reden ook die veronderstelling te laten vallen. Ook de Bijbelse berekening zit er nog 200 jaar naast bovenop de ongeveer 500 jaar die Manetho al teveel berekend heeft. Het resultaat is dat allerlei gebeurtenissen zo’n 700 jaar later plaatsgevonden hebben, of meer, dan wordt verondersteld.

Assyriërs, Babyloniërs en Perzen

Een belangrijk element in de herberekening van Sweeney is zijn identificatie van het Oude Assyrische Rijk met de Hyksos en anderzijds van het Perzische Rijk met de nieuwe Assyriërs. Egypte is een tijdlang overheerst door de Hyksos. Niemand weet wie ze waren en er is wel verondersteld dat het een woestijnstam zou betreffen, bijvoorbeeld de Amelekieten, die ook door Israël bestreden werden. Dat komt omdat de periode van de Hyksos geplaatst wordt rond ongeveer 1600 v.Chr. Als de beschaving van Egypte niet pas rond 3000 maar vanaf ongeveer 1400 is begonnen, valt de Hyksos periode ongeveer samen met de verovering van Egypte door het oude Assyrische Rijk. Volgens de herberekening van Sweeney zijn de Hyksos/Assyriërs rond 740 v.Chr. uit Egypte verdreven. Ook de koningen van Israël hebben aan die strijd tegen het oude Assyrische Rijk deelgenomen en in die strijd hun zelfstandigheid bevochten: Saul, David, Salomo.

Opnieuw volgens Sweeney hebben de Perzen Egypte veroverd rond 550-540 v.Chr. Dat betekende ook het einde van de zelfstandigheid van de koningen van Juda en Israël en het begin van de ballingschap. Maar volgens de Bijbelse gegevens is Israël in ballingschap gevoerd door de Assyriërs en Juda door de koningen van Babel. Sweeney argumenteert dat het in beide gevallen toch de Perzen waren. Heeft Tiglat Pileser III van Assyrië dan niet het beleg geslagen rond Samaria en Jeruzalem? In werkelijkheid was het koning Cyrus van Perzië. Alleen, in het Syrische gebied, waar Palestina onder hoorde, werden voor de Perzische koningen Assyrische namen gebruikt. Later gingen de Perzische koningen zich vestigen in Babel en zodoende wordt ook in de bijbel gesproken over de Babylonische ballingschap en het rijk van Babel als uitvoerder daarvan. Opnieuw is dit het gevolg van het gebruik van Babylonische namen vanaf de tijd dat de vorsten van Perzië zich gevestigd hadden in de stad Babel. Maar, zo Sweeney, het was normaal dat in een bepaald gebied de traditionele titels en benamingen van de koningen steeds in gebruik bleven ook wanneer er nieuwe heersers waren. Wat merkt tenslotte het gewone volk ervan, of ze door de Assyriërs of de Perzen beheerst worden? Dus gebruikten de Perzen de Assyrische titels en namen.

De bevrijding uit de ballingschap is dan ook niet gekomen door Darius, maar door Alexander de Grote, rond 300 voor Christus, en mogelijk is een van zijn opvolgers, Artaxerxes (=Nebukadnezar) degene geweest die de herbouw van de tempel en van Jeruzalem rond 200 v.Chr. weer toegestaan heeft.

Hieruit ontstaat een heel ander beeld dan het gebruikelijke. Als het klopt betekent dat dat allerlei gebeurtenissen in de geschiedenis van Egypte en de omringende rijksculturen opnieuw onderzocht en geïnterpreteerd moet worden. Dat geldt ook voor de Bijbelse geschiedenis. Volgens Sweeney is het nu mogelijk samenhangen te vinden tussen de Bijbelse geschiedenis en die van Egypte, die voorheen nooit vastgesteld konden worden. Hij identificeert Jozef met de grootvizier Imhotep, die het land Egypte leidde gedurende een periode van zeven jaar hongersnood, en in wiens tijd begonnen werd met de bouw van stenen bouwwerken. Hij identificeert Mozes met de opstandige Amasis, die vier jaar geregeerd heeft als farao Amenmesse en toen gedood is, maar zijn ambt van leider heeft overgedragen op een volgende Mozes die de uittocht heeft geleid. De koningin van Scheba is in werkelijkheid de Egyptische vrouwelijke farao Hatsjeptsjoet die Thebe als hoofdstad had (Thebe= Scheba).

De Bijbelse jaartelling volgens Benno Jacob

Is de bijbelse chronologie dan wel kloppend, zoals Velikovsky veronderstelde. Daartoe gaan we te rade bij het werk van Benno Jacob. Benno Jacob is een belangrijke joodse commentator en Bijbelonderzoeker van met name de eerste vijf boeken van de bijbel [2,3]. Daarnaast heeft hij een groot commentaar geschreven op het boek Genesis. Hij neemt de Bijbelse tijdrekening niet als een gegeven, maar ziet er een symbolische betekenis in. Om die betekenis te ontraadselen onderzoekt hij de verschillende genealogieën in de eerste vijf boeken van de bijbel. Het gaat om een minutieus onderzoek waarvan hier alleen de grote lijnen getoond kunnen worden.

De joodse telling begint met het jaar 1, de schepping van het paradijs. Daarop volgt vrij snel de verdrijving van Adam en Eva uit het paradijs. Op de arbeid van Adam rust vanaf dat moment een vloek. Belangrijk is dat Noach geboren is nadat Adam gestorven is, in 930. Dat is belangrijk omdat daardoor Noach niet meer onder de vloek leeft. Het wordt, aldus Benno Jacob, nu mogelijk te denken aan een herstel van het paradijs. Dat Henoch zonder te sterven in de hemel wordt opgenomen in 987 past in die gedachte. Zo manifesteert zich het paradijs in een mensenleven. De bouw van de toren van Babel in 1974 vindt plaats na nog eens 987 jaar (1974=2×987). De bouw van de toren van Babel is eveneens bedoeld als een terugkeer naar de staat van perfectie van het paradijs. Alleen, het is een mislukking. Het is het tegendeel van perfectie. Abraham moet er uit wegtrekken. Maar tellen wij bij deze 1974 jaren nog eens 480 jaren op, dan komen we aan bij de bouw van de tabernakel, het tent-heiligdom, dat Israël op zijn tocht in de woestijn met zich meenam. Dat zou nog niet zoveel betekenis hoeven te hebben, ware het niet dat na nog eens 480 jaren, in 2934 de tempel van Salomo gebouwd wordt. Is het misschien de bedoeling van de schrijver (of van een redactor, die een eigen bewerking van ouder materiaal geeft) dat wij in het rijk van Salomo en de glorieuze tempel door hem gebouwd een herstel van het paradijs zien? De tempel is voltooid in het vierde regeringsjaar van Salomo. Het lijkt erop dat die 4 jaren een probleem opgeleverd hebben, want misschien had de redactor of schrijver liever de torenbouw op 1970 gesteld en de bouw van de tempel op 2930. Bij David komt het beter uit. Hij is overleden precies 2000 jaar na de dood van Adam. Alsof hij de nieuwe Adam is. Hij blijft van paradigmatische betekenis: de komende Messias gaat het Rijk van David herstellen. Dat blijft levend in het bewustzijn van het volk ook nog bij de komst van Jezus Christus.

Het is niet zo dat Benno Jacob deze chronologie expliciet in de bijbel terugvindt, maar wanneer allerlei verwijzingen en getallen die de tekst wel levert met betrekking tot tijdsbepalingen aan elkaar gerelateerd worden blijkt dat de redactor of schrijver die berekening op de achtergrond van het werk als leidraad heeft. Het is alsof hij een kruiswoordraadsel, maar dan van getallen, in zijn historische werk heeft geïntegreerd. Benno Jacob heeft het gedetailleerd gereconstrueerd. Om de verschillende getallen met elkaar kloppend te krijgen onderzoekt hij alle mogelijkheden. Zo rekent hij de tijd dat Abraham en zijn zonen in Kanaän verbleven mee in het verblijf in Egypte van Israël. Jacob is precies 215 jaar na het vertrek van Abraham uit Ur naar Egypte gereisd. Nog eens 215 jaar later trekt Israël weg uit Egypte. Om op 480 uit te komen moet ook het verblijf van Abraham in Haran meegerekend worden, 50 jaar.

Kennelijk hebben latere bijbelschrijvers op deze impliciete berekening voortgebouwd. Opgeteld levert de regeringsperiode van de reeks koningen vanaf Salomo na de bouw van de tempel nog eens 480 jaren op. Net als de hele lange levenstijden van de eerste generatie mensen van voor de zondvloed moeten we deze regeringsperiode meer symbolisch nemen dan letterlijk. Het gaat om de boodschap: de tempel van Salomo is een herstel van het paradijs en zo moet dat ook deze tweede tempel zijn. Dat levert de volgende chronologie op, die we voor de vergelijking naast die van Sweeney zetten.

Bijbelse chronologie in de versie van Jacob versus het alternatief van Sweeney

Jacob (Bijbelse chronologie, joodse jaartelling )OpmerkingenSweeney (ingekorte versie)
Paradijs 1  
Adam 930 ꝉAdam sterft voor de geboorte van Noach, vloek opgeheven 
Henoch opgenomen 987  
Noach 1056, Zondvloed 1656  
Toren van Babel 1974Abraham vertrekt uit Ur der Chaldeeën 
Abraham 1949 (geb.)  
Uittocht uit Haran 2024Traditioneel gedateerd rond 2000/1800 v.Chr. 
Abraham reist naar Egypte (Sara bijna gehuwd door farao) Abraham 1100 (begin Egypte, Babylonische migratie)
Jacob naar Egypte 2239Is 215 na vertrek Abraham uit UrJozef/Imhotep 1075-930 (stenen piramiden)
Exodus 2454 (1495 v.Chr.)Is opnieuw 215 jaar later, samen 430, + 50 jaar verblijf in Haran maakt 480   Traditioneel gedateerd rond 1400 v.Chr.Exodus 850/komeet, kosmische rampen
David 2860-2930 ꝉꝉ 2000 jaar na de dood van AdamKoningen 720 (verdrijving Hyksos= Perzen)
Salomo 2900 (geb.) (1049 v.Chr.)Traditioneel koningen gedateerd vanaf 1000Salomo 680 (Hatsjeptsjoet)
Bouw van de tempel 2934 (1015 v.Chr.)Is 480 jaar na de uittocht   
  Cyrus/Tiglat Pileser, ballingschap 10 stammen, verovering Egypte 550-540
  Alexander de Grote, einde ballingschap 300
Terugkeer uit de ballingschap, bouw van de tweede tempel 3414 (535 v.Chr.)Is nog eens 480 jaar later.   Laat een gat vallen van 200 jaar in de geschiedenis van Israël waarin niets gebeurd isAntiochus III/Artaxerxes/Nebukadnezar, wederopbouw Jeruzalem 200
  Makkabeeën tegen Seleuciden (Syrië/ Assyrië) 150

Dat niet de Assyriërs maar de Perzen Israël in ballingschap gevoerd hebben moet voor bijbelkenners lastig te verteren zijn. De Perzen worden in Jesaja als bevrijders gezien en later geeft de Perzische vorst Darius de joden de gelegenheid terug te keren naar Jeruzalem. Maar, aldus Sweeney, dat zou wel eens door de bijbelschrijvers zo geconstrueerd kunnen zijn omdat zij inmiddels, zo rond 200 v.Chr., niet zo blij meer waren met de Syrische overheersing (Seleuciden) van hun land, die begon na Alexander de Grote. Het zou hen goed uitkomen dan liever (achteraf) de Assyriërs op te voeren als veroveraars en de Perzen als bevrijders. Maar, zo Sweeney, misschien wisten zij ook niet meer dat het alleen om Assyrische namen voor dezelfde Perzen ging. Ook Alexander de Grote zou heel goed een Perzische naam geadopteerd kunnen hebben om daarmee bekend zijn bij de Perzische onderdanen, inclusief Israël.

Geschiedenisbeeld en boodschap van de Bijbel

Verandert nu dit beeld van de geschiedenis ook de betekenis en de boodschap van de Bijbel? Dat is niet zo over het grote geheel, maar mogelijk wel in bepaalde gevallen. Bijvoorbeeld, wat bedoelt Jesaja als hij Cyrus opvoert als bevrijder en hem zelfs Messias noemt (Jesaja 44:24-28)? Moeten we dat dan zo opvatten dat hij het eigenlijk heeft over Alexander de Grote? En past Jesaja in die tijd, 300 voor Christus? Sweeney stelt dat we nu geen onderscheid meer hoeven te maken tussen een eerste Jesaja en een tweede Jesaja binnen hetzelfde boek Jesaja, zoals gebruikelijk is, want er zit geen 100 jaar meer tussen koning Achaz en de ballingschap. Maar die bewering vloeit hem wel wat gemakkelijk uit de pen. Want hoe kan Jesaja dan stellen dat Cyrus ook degene is die opdracht geeft Jeruzalem weer op te bouwen (Jesaja 44: 28)? Stel dat daarmee Alexander de Grote bedoeld is dan blijft er nog een probleem bestaan met deze twee Jesaja’s. Want in de berekening van Sweeney moet de ballingschap begonnen zijn rond 540 als Juda en Israël veroverd worden, of voor Juda wellicht wat later. Maar in dat geval blijven we zitten met een ballingschap die bijna 200 jaar geduurd heeft, want Alexander de Grote trad rond 300 op. Heeft Jesaja zolang geleefd? Zo is er veel dat nader onderzocht moet worden. Weliswaar heeft Sweeney een punt met de noodzaak van herberekening van het geschiedenisbeeld. Maar hijzelf moest ook al het geschiedenisbeeld van Velikovsky bijstellen. Ook als we toegeven dat de hele puzzel van de tijdrekening van de oudheid opnieuw gedaan moet worden, dan wil dat niet zeggen dat met zijn voorstel het puzzelen klaar is.

Voor de interpretatie van de Bijbelse boodschap zelf betekent dat, dat ook die in beweging is. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk dat Jesaja rond 500 Cyrus als bevrijder begroet heeft omdat hij van mening was dat het koningschap van Israël vastgelopen was in onrecht. Ook Jesaja leeft immers na de profeet Elia, die definitief een breuk teweeg brengt tussen de koningen en de profeten. Vanaf zijn optreden zien de profeten niet meer in het koningschap de Messiaanse belofte gerealiseerd. Hoe in dezen de interpretatie ook uitpakt, dat berooft de teksten van de “tweede Jesaja” niet van hun zeggingskracht. Die blijven gericht op een tijd die komt en een gerechtigheid die niet opgaat in de hiërarchie van een rijkscultuur, zelfs niet die van David en Salomo.

Wel wordt de Bijbelse boodschap geschaad door de interpretatie die Sweeney geeft van Abraham. Wat Sweeney betreft staat Abraham in de bijbel model voor een Babylonische migratie die rond 1100 plaatsgevonden moet hebben. Op grond van archeologische vondsten en ander bronnenmateriaal moet Egypte sterk beïnvloed zijn door de rijkscultuur van het oude Babylonische Rijk. Dat past mooi bij het verhaal in de bijbel rond de figuur van Abraham die met een grote groep volgelingen naar Kanaän getrokken is, of eigenlijk eerst, volgens Sweeney, naar Egypte en toen naar Kanaän. Deze Babylonische migratie zou ook de cultus van mensenoffers in Egypte geïntroduceerd hebben. Er worden vondsten vermeld van farao’s die samen met hun personeel (slaven) begraven zijn. Pas de latere Imhotep/Jozef-figuur zou daar een einde aan gemaakt hebben. Welnu, deze interpretatie is een misvatting van het Bijbelverhaal. Het brengen van mensenoffers is een oud stammenritueel dat zijn wortels heeft ver voor het ontstaan van hiërarchische rijksculturen. Bovendien is de functie van het begraven van levend personeel met de dode farao ook een andere, hoe gruwelijk de werkelijkheid ook blijft. Zij moesten hem na zijn dood blijven bedienen. Belangrijker is het inzicht dat juist het bijbelverhaal van Abraham als boodschap heeft de offerrituelen van de stammen te beëindigen. Zou Abraham een nieuwe stam stichten na zijn vertrek uit Haran, dan zou het passend zijn ook zijn oudste zoon te offeren. Hij staat als het ware in dubio of hij dat moet doen of niet. Zo wordt het verhaal ook verteld. Als Abraham meent dat God hem de opdracht geeft zijn zoon te offeren wordt de naam “El” gebruikt. Aan het einde van het verhaal wanneer God verhindert dat Abraham zijn zoon doodt, wordt de naam “JHWH” gebruikt, en dat is niet de naam van een stammengod (zoals “El” wel), maar exclusief de God van Israël, de God van de toekomstige gerechtigheid. Abraham offert zijn zoon aan deze God van de toekomst, in die zin, dat hij zijn zoon uitlevert aan deze God, aan het avontuur om de volgende stap in de komende gerechtigheid te zijn. Die boodschap gaat natuurlijk volkomen verloren als we het ontstaan van mensenoffers in Egypte aan Abraham zouden moeten toeschrijven.

Conclusie

Om samen te vatten: Sweeney, van Asten, Velikovsky, en anderen zetten een belangrijk punt op de agenda. Het is niet terecht, zoals tot op heden gebeurd is, dat bijbelwetenschappers en historici aan deze gezichtspunten nog steeds achteloos voorbijgaan. Tegelijkertijd is er nog veel uit te zoeken met betrekking tot de vraag, hoe de verschillende chronologieën dan wel in elkaar passen. Dat is ook een hele klus en men kan alleen maar onder de indruk zijn van de veelheid aan materiaal dat door de genoemde auteurs aangevoerd wordt. Maar soms worden misschien bepaalde gebeurtenissen te gemakkelijk binnen het nieuwe schema gepast. Ik noemde al de tweede Jesaja als voorbeeld.

De her-datering van de Bijbelse chronologie raakt ook de theologische interpretatie van het gebeuren. Onder veel theologen is het gebruikelijk – en terecht mijns inziens – de Bijbelse geschriften te zien als een commentaar bij het historisch gebeuren. Steken die feiten wat anders in elkaar, dan kan ook het theologische commentaar een andere betekenis krijgen. Feiten en commentaar zijn nooit helemaal uit elkaar te halen. Zo draagt bijvoorbeeld inzicht in de religie van het baälisme, een eigen versie van het de Egyptische Osirismythologie, echt wel bij aan het begrip van de functie van de ark, die de wetten van Israël op stenen tafels bewaart (en die niet het lijk bevat van de vruchtbaarheidsgod), alsook aan de betekenis van het verzet tegen het gouden kalf als religieus symbool in Exodus 32 en elders. Ook theologisch gesproken is er dus huiswerk te doen als de chronologie anders in elkaar steekt.

Een laatste aandachtspunt: men kan de vraag stellen waarom dit alles nu in onze tijd gebeurt? Toen de hiërogliefen van Egypte ontcijferend werden heeft men wel gehoopt dat nu de verwevenheid van de Egyptische en de Bijbelse geschiedenis duidelijk zou blijken. Dat gebeurde echter niet, en pas nu lukt het Sweeney en van Asten en anderen dergelijke verbanden veel vaker te leggen, door de chronologieën aan te passen. Heeft het enkele feit dat dat gebeurt niet ook betekenis? De Bijbelse geschiedenis raakt zo veel meer ingebed in de zogenaamde algemene geschiedenis. Dat kan er weliswaar toe leiden, dat het bijzondere van de Bijbelse geschiedenis uitgewist wordt. Maar het kan ook een omgekeerd effect hebben: het bijzondere van de Bijbelse geschiedenis kan ook meer reliëf krijgen. Tenslotte is overal gestreden om een toekomst van gerechtigheid en ook in andere religieuze tradities en stromingen zijn daar de nodige sporen van te vinden. Het zou ook voor een gelovig mens niet erg bevredigend zijn als dat niet zo was, alsof God zich om de rest van de mensheid niet heeft bekommerd. Meer reliëf: nergens is deze ervaring zo tot expressie gekomen als in de Schrift van Israël. Met dat inzicht is de bijbel ook niet meer louter een kerkelijk boek. Het is een boek, hét boek misschien, van de mensheid, omdat voor heel de mensheid hier nieuwe wegen gebaand worden, die door heel de mensheid beërfd moeten worden. De Bijbelse geschiedenis als maatschappijgeschiedenis, dat is hier het theologische avontuur, dat op het spel staat. In het huidige tijdperk van globalisering en van de botsing tussen verschillende culturele/religieuze tradities is een dergelijke benadering van het grootste belang. De chronologie die voortkomt uit archeologie versus cultuurgeschiedenis, zet daarmee de dialoog tussen de religieuze stromingen op een nieuwe manier op de agenda. Het is een mooi voorbeeld van synchroniciteit.

[1] Asten, van S., 2020. De Machtige Boom: Geschreven Bronnen Versus Archeologie, Pumbo.nl.
[2] Jacob, B., 1905. Der Pentateuch: Exegetisch-Kritische Forschungen, Leipzig, Von Veit.
[3] Jacob, B., 1934. Das Erste Buch der Tora, Schocken Verlag, Berlin.
[4] Sweeney, E., 2008. The Genesis of Israel and Egypt, Algora Publishing, New York.
[5] Sweeney, E., 2021. Egypt’s Ramesside Pharaohs and the Persians, Algora Publishing, New York.
[6] Velikovsky, I., 1977. Eeuwen in Chaos, Ank-Hermes, Deventer (Orig. 1952).
[7] Velikovsky, I., 1975. Werelden in Botsing, Ankh -Hermes, zesde druk (Orig.1950).

Posted by Otto Kroesen, 0 comments

De Oekraïense oorlog

Wat gebeurt hier?

In dit artikel is het niet mijn bedoeling de discussies over de oorlog in Oekraïne die in andere media gevoerd wordt te herhalen. De bedoeling is om enkele gezichtspunten uit het werk van Rosenstock-Huessy naar voren brengen en te toetsen op hun verklarende waarde. Dat doe ik met speciale aandacht voor een tekst met de titel: The Atlantic Revolution, een tekst uit 1940, aan het begin van de tweede wereldoorlog. De tekst is niet gepubliceerd maar is met vaart geschreven, alsof het zo een les voor een groep studenten had kunnen vullen of voor een zaal had kunnen worden uitgesproken. Er zit vuur in en Rosenstock-Huessy moet iets kwijt, ook al raakt hij het misschien alleen maar kwijt aan het papier. Daarnaast val ik terug op een tekst uit 1929 met de titel: Die Rückwärts gelebte Zeit. Die tekst gaat erover dat men weliswaar een visioen kan hebben voor een andere tijd, maar dat de weg daarheen vertraging en omwegen brengt.

De vraag: wat gebeurt hier?

Wanneer gebeurt er echt iets? Er is echt iets gebeurd als onze beleving en waarneming van de werkelijkheid er anders uitzien. Wij zetten dan niet meer de bestaande koers voort, maar raken op ander spoor. Wij kijken met een nieuwe blik. De werkelijkheid maar ook wijzelf zien er anders uit. In het Nederlands is een mooie woordspeling mogelijk met de woorden gebeuren en geboren. Een gebeurtenis die er echt toe doet en een verschil maakt, is ook een geboorte. Etymologisch hangen die twee woorden ongetwijfeld samen. Uren van crisis zijn ook geboorteweeën van een nieuwe tijd. Soms gaat het ook om een nieuwe stap in een gebeuren dat reeds in gang is. Soms gaat het ook om herhaling van een gebeuren in een nieuwe context of als een late uitloper van een tijd die al veel eerder was geboren. Ook tegenstrijdige gezichtspunten kunnen elkaar hier nog aanvullen. Maar een gebeuren brengt altijd een verandering. Is er niet iets veranderd, dan is er ook niet echt iets gebeurd. Aldus ook de geschiedenisinterpretatie van Rosenstock-Huessy.

The Atlantic Revolution

In The Atlantic Revolution (1940) ziet Rosenstock-Huessy het uitbreken van de tweede wereldoorlog, maar ook de machtsgrepen van Hitler en Mussolini in een lijn met de eerste wereldoorlog en de Russische Revolutie. Het zijn wendingen van één lange doorgaande lijn: de wereldrevolutie. Die revolutie is niet de Russische Revolutie, want die is daar slechts de inleiding toe. De echte wereldrevolutie bestaat in het zogenaamde vrije spel van maatschappelijke krachten, met dien verstande dat de ontbinding van de maatschappelijke krachten niet een “vrij spel” is. De maatschappelijke krachten zijn vrijgekomen sinds autonome staten de economie niet meer onder controle hebben en daarmee hun autonomie zijn kwijtgeraakt. Dit impliceert de mogelijke strijd van allen tegen allen, staten, werkgevers, vakbonden, belangenorganisaties, kasten, stammen. Die zijn opgeschud en ontworteld tot louter krachten in de ruimte die niet meer vanuit een punt onder controle te brengen zijn. Zij botsen op elkaar, of, de enige andere mogelijkheid, zij spreken met elkaar en antwoorden op elkaar en stichten vrede. Ze kunnen dat doen of laten, maar het is echt in hun handen: ze zijn niet gebonden aan een hogere orde die dat voor hen opknapt. Nu ja, dat is iets om van te schrikken: deze ongebondenheid van egoïsmen, of het nu belangengroepen of staten betreft. Maar daarmee wordt de wereldrevolutie zelf tot een hogere macht: je moet wat met elkaar, ook al zou je niet willen. Op straffe van… De Eerste Wereldoorlog heeft de wereldrevolutie op de agenda gezet en de Russische Revolutie stelt een deeloplossing voor, de totaalcalculatie van middelen en behoeften. Hitler en Mussolini in hun “revoluties” zijn nog helemaal in de ontkenningsfase. Ze steken de kop in het zand en leven in een verleden dat er eigenlijk ook nooit was. De Atlantische revolutie tenslotte is ook een fase in dat proces: de landen aan weerszijden van de Atlantische Oceaan worden wakker ondanks hun eigen gemakzucht. Zij kunnen, onder leiding van de Verenigde Staten, deze regressie naar het verleden van Hitler en Mussolini niet laten gebeuren en grijpen in. We moeten vooruit en in ieder geval niet achteruit. Dat is 1940.

De terug-geleefde tijd

Dat is, in het kort, waar de tekst The Atlantic Revolution over gaat. Dat laat al zien dat er altijd twee manieren zijn om met een nieuw gebeuren om te gaan. Je kunt de confrontatie aangaan en het gebeuren op je in laten werken, ook al weet je een tijdlang niet wat je daarmee moet. Maar je kunt ook in de ontkenningsfase blijven steken. Daarover gaat ook een ander opstel van Rosenstock-Huessy, gepubliceerd in de Band II van Die Sprache des Menschengeschlechts, het opstel Die Rückwärts gelebte Zeit. Dat moet ik hier ook noemen. Je bent in een volstrekt nieuwe situatie terechtgekomen en je kunt het niet accepteren. Je probeert de werkelijkheid zo in te richten dat het verleden dat ongeldig verklaard is toch nog voortbestaat. We doen alsof de nationale staten nog als nationale staten de problemen kunnen oplossen, bijvoorbeeld. Het heeft er de schijn van dat dat overal in onze huidige wereld gebeurt. Populistische leiders willen terug, ze vallen terug op nationale grootheid, ze keren de rest van de wereld de rug toe, en ze ontkennen dat we als louter krachten in de ruimte staan, die zowel elkaar als de ruimte zelf waarin ze nog staan kunnen vernietigen.

Maar in dat zelfde opstel heeft Rosenstock-Huessy er ook oog voor dat we soms terug moeten leven ook in de goede zin. Je kunt met hoge inspiratie ingezien hebben dat de dingen heel anders moeten, maar vervolgens moet je toch de strijd aan met de dagelijkse realiteit en beginnen bij de situatie zoals die is. Hij noemt dat ook wel de wet van de dubbele aanvang. Eenmaal heb je het grote visioen voor ogen, in het uur u. Maar langzaam gaat en lang duurt het veranderingsproces en de dagelijkse strijd van kleine stappen om daar te komen.

Een nationalistische Revolutie

Hebben we nu enkele gezichtspunten om te begrijpen wat er in Oekraïne gebeurt? Op het oog vindt er in Oekraïne vooral een nationalistische revolutie plaats. Oekraïne heeft weliswaar reeds een langere democratische traditie, van sedert de teloorgang van het Sovjet-imperium, maar het is een democratie met veel conflictueuze regeringswisselingen en veel verschillende bevolkingsgroepen. Oekraïne had zijn evenwicht nog niet gevonden als nationale staat en bindt nu de strijd aan om nationale zelfbeschikking. Het is als bij de Franse Revolutie: de externe vijand helpt bij de eenwording. De lange geschiedenis met Rusland als deel van de Sovjet-Unie en natuurlijk ook het gebeuren van 2014 in de Krim en Oost-Oekraïne heeft aan die nationalistische overtuiging bijgedragen. En inderdaad, het recht op zelfbeschikking van volken is internationaal erkend. Maar is een verdeling van de wereld langs lijnen van nationale staten aan de maat van de wereldrevolutie die ons neerzet als krachten in de ruimte, en die verlangt dat krachten in de ruimte gehoorzaam worden aan de macht van de taal? Nationalisme heeft zijn goed recht, maar het is niet het enige recht. Het is begrijpelijk, maar op lange termijn niet voldoende. Het zal niet de eerste keer zijn dat een nationale staat erkenning vraagt van de wereld en vervolgens, als die erkenning er eenmaal is, de blik naar binnen keert en zelf gaat terug leven in de tijd, zoals Polen en Hongarije proberen te doen. Ook dat is deel van het proces van horten en stoten waarin zich de wereldrevolutie een weg zoekt.

Een reactionaire beweging

Terug leven: doet Rusland dat niet ook? Poetin leeft in een andere wereld, heeft Merkel ooit gezegd. Hij staat niet alleen: er is onder rechtse intellectuelen in Rusland (noem het maar zo) een beweging om met een gevoel van missie de grootheid van Rusland te herstellen, tegen het westerse consumentisme en individualisme in, en meer van dergelijke verderfelijke waarden. Het gedachtegoed van ene Dugin speelt daar een grote rol in. De mens bestaat niet uit individuen, maar is deel van het lichaam van een groep. Rusland heeft dat nog bewaard. De kerk bewaakt het innerlijk moreel van deze saamhorigheid. Het Westen wil dat kapot maken. De westerse welvaart en westerse waarden bedreigen dit levensbesef, alleen al door het bestaan van welvarende buren aan de grenzen. Sommige commentators wijzen erop dat Rusland de EU aan haar grenzen meer zou vrezen dan de NAVO. Je kunt hooghartig neerkijken op die houding. Je kunt ook proberen te begrijpen dat in grote delen van het armoedige Rusland dit het levensbesef is. En je kunt je ook afvragen wat omgekeerd Rusland uit haar culturele en christelijke traditie de wereld te bieden heeft. In het verleden vond in dat opzicht meer dialoog plaats, juist ook in de grammaticale traditie van Rosenstock-Huessy. Ehrenberg moet daarbij genoemd worden en in de 20e eeuw heeft Clinton Gartner tijdens en na de koude oorlog die draad opgepakt. Ik zal niet vergeten wat ooit een Russische gesprekspartner tegen me zei: jullie in het westen hebben elkaar niet lief. Jullie organiseren een uitkeringssysteem. In Rusland helpen mensen elkaar van hun armoede met een zak aardappelen de winter door.

Helemaal ongelijk hebben de Russen dus niet in hun oordeel over de westerse vervlakking, maar dat rechtvaardigt het nog niet zelf in de 19e eeuw te blijven leven en het nieuwe van de in gang zijnde wereldrevolutie niet te (willen) zien. Dat geldt ook voor de interne Russische verhoudingen van burgerlijke vrijheden, vrije pers, een samenleving van vrijwilligers. Het bepleiten van grotere saamhorigheid hoeft niet tot kadaverdiscipline te leiden. Ook intern, ook in de Russische samenleving moeten verschillende krachten elkaar corrigeren en aanspreken. Ook de nieuwe democratieën in Oost-Europa zoals Hongarije en Polen hebben daar moeite mee.

Amerikaans imperialisme

Rosenstock-Huessy maakt steeds een onderscheid tussen die gelegenheden waarin Amerika handelt als Verenigde Staten en als nationale staat. Als Verenigde Staten bereidt Amerika een nieuwe wereldorde voor. Hier staat intern de smeltkroes van Amerika symbool voor en extern de openheid van handel, de wereldzeeën, de rechtsorde. Meer dan de Verenigde Naties is de Verenigde Staten in staat om die waar nodig ook af te dwingen. Maar in veel omstandigheden is het ambivalent, begrijpelijkerwijs: het is verleidelijk om de historische missie van de Verenigde Staten te gebruiken om telkens het voordeel te zoeken voor Amerika zelf als nationale staat. Amerika first – dat is niet alleen een leuze onder Trump. In de competitie in de internationale arena heeft Amerika er duidelijk aan bijgedragen Oekraïne los te weken van Rusland en ook nu terwijl de oorlog woedt staat Amerika voorop om steun te verlenen. Is dat noodzaak? Moet om een autoritaire staat heen een veiligheidskordon van democratische welvarende staten gelegd worden? Moet Rusland gedwongen worden in rap tempo mee te gaan in de 21e eeuw? Of – wat ook in Amerika bepleit wordt door oud-minister buitenlandse zaken Kissenger en anderen, had Rusland gerespecteerd moeten worden in zijn veiligheidsbehoefte , en zijn behoefte aan een uitgang naar de zee? Als die behoefte niet onderkend wordt, hoe legitiem is dan de Amerikaanse behoefte om op zijn beurt in Amerika, Noord en Zuid, met behulp van de Monroedoctrine buitenlandse mogendheden buiten de deur te houden? Is dat niet ook negentiende-eeuws? Belangrijker voor ons: Kunnen de overgangen en veranderingen in de regio misschien dieper wortel schieten als ze minder snel gaan? Of moet hier het moment gepakt worden? Dat laatste heeft Amerika stellig gedaan door het nationalisme van Oekraïne ruim te steunen. Maar het brengt de regio op de rand van een kernoorlog en het laat een rekening achter voor Oekraïne en de Europese Unie, want die dingen die alleen maar langzaam kunnen gaan moeten onvermijdelijk nog komen. De wereldrevolutie van taal en wederzijdse verantwoordelijkheid heeft een mix nodig van samenwerking op het niveau van civil society, respect voor minderheden, nationaal zelfbewustzijn en participatie in een planetaire samenleving. Dat vereist nieuwe instituties, maar ook vereist het een nieuw “zelf”, een nieuw menstype, nieuwe kwaliteiten.

De wet van de techniek

Dat inzicht brengt op een volgend gezichtspunt. Het is vooral de ontwikkeling van de techniek geweest die nationale staten, kasten, stammen, minderheden, gestort heeft in de ene ruimte van de ene wereldsamenleving. De krachten van de techniek hebben het vrije spel van maatschappelijke krachten ontketend. Rosenstock-Huessy heeft als “wet van de techniek” het volgende naar voren gebracht:

  1. De techniek vergroot de ruimte waarin we leven.
  2. De techniek versnelt de tijd, de processen van wereldwijde interactie
  3. De techniek doet bestaande gemeenschappen uit elkaar vallen.

Er zijn mensen die vinden dat dit erg negatief geformuleerd is, maar zij vergeten dat het juist het vermogen tot spreken is, het kernstuk van Rosenstock-Huessy zijn leer, die het steeds mogelijk maakt nieuwe gemeenschappen te stichten. Als het bestaan van een gemeenschap niet meer vanzelfsprekend is, dan moet bewust en intensief spreken en luisteren dit compenseren. Juist met het oog daarop heeft Rosenstock-Huessy zoveel aandacht gegeven aan de grammaticale processen die ons verbuigen en veranderen en juist daarom heeft hij zijn meest belangrijke inzicht op de Latijnse formule gebracht van Respondeo etsi mutabor, – ik geef antwoord ook al onderga ik daardoor een verandering. Kort gezegd: de snelle ontwikkelingen van de techniek maken ons tot krachten in de ruimte, maar dit kan gecompenseerd worden door de taal die ons bekleedt met de morele machten van onze gemeenschappelijke culturele erfenis. Hier ligt de opdracht van de in gang zijnde wereldrevolutie: de geestelijke machten die afzonderlijke cultuurgroepen aanstuurden worden nu gemeenschappelijk erfgoed en telkens naar omstandigheden worden die ingezet voor het stichten van nieuwe groepen. Die nieuwe groepen putten uit een gemeenschappelijk repertoire en pionieren hun weg voorwaarts in interactie met elkaar. Iedere cultuur komt daardoor los van zijn eigen achtergrond en wordt een beetje een nomade. Maar zelfverabsolutering is daardoor onmogelijk geworden: de absolute waarden van de eigen groep worden nu bijdragen aan het grotere geheel. Van iedereen vereist dat moed en ver-ant-woord-elijkheid.

De wereldrevolutie

In zijn tekst over The Atlantic Revolution ziet Rosenstock-Huessy in 1940 zoiets gebeuren door de inmenging van de Atlantische volken in de door de nazi’s begonnen oorlog. Eindelijk antwoorden deze volken op de uitdaging. Dat heeft tijd gekost, want iedereen heeft de neiging het er gemakkelijk van te nemen. In de genoemde tekst voert Rosenstock-Huessy de businesscycle op: we moeten mee draven in de cyclus van productie en consumptie, de conjunctuur, de economie. Die heeft in een democratische consumptiemaatschappij meestal de hoogste macht. Zoveel over de buitenwereld. In de binnenwereld van het persoonlijke leven doen zich tegelijkertijd de depressies en zenuwinzinkingen voor. Maar dat zijn individuele problemen, die iedereen slechts aan eigen ziel te lijden heeft. Een verantwoordelijke houding keert die verhoudingen om: wanneer wij gemeenschappelijk maken wat wij lijden aan onze ziel, gaan wij ook gemeenschappelijk verantwoordelijkheid dragen, zetten wij het meedraven met de businesscycle buiten werking en kunnen met verenigde kracht veranderend ingrijpen in de goede richting.

De kritiek van Rosenstock-Huessy op de democratische consumptiemaatschappij is in deze tekst vooral gericht op Amerika, maar ik zou bepleiten, dat vooral Europa zich deze kritiek in het huidige conflict in Oekraïne mag aantrekken. De westerse regeringen hebben alle moeite gedaan om hun begrotingen sluitend te krijgen, mee te liften met de businesscycle, en de bevolking tevreden te houden. Dat weerspiegelt de situatie in vele bedrijven waar een zogenaamd tevredenheidsonderzoek gedaan wordt, als men de behoefte voelt de stemming onder de medewerkers te peilen. De term verantwoordelijkheidsonderzoek bestaat niet voor zover ik weet. Europa heeft vooropgelopen in de Green Deal, dat moet gezegd worden. Maar ook hier staat een managementbenadering voorop, die de veranderingsstrategieën zo probeert te plooien dat het niet teveel kost. Europa heeft bovendien de verantwoordelijkheden voor Afrika buiten de deur gehouden. Bij elke nieuwe vluchtelingenstroom komt in Nederland het debat op over regionale hulp: in plaats van mensen hier toe te laten moeten mensen in de regio opgevangen worden. Maar de grootschalige aanpak en de gedurfde aanpak die dat vergt heeft Europa steeds ontlopen. Zo heeft Europa zich ook tegenover Rusland gedragen, met grote culturele afzijdigheid, maar wel met het overmaken van grote bedragen voor olie en gas, waarmee Europa nu de oorlogskas heeft gespekt, zoals blijkt, van diegenen in Rusland die met dank aan het geld van de globalisering, terug willen naar de gesloten samenleving van de negentiende-eeuw. Met China lijkt het westen ook zo te handelen. Alles wordt als het even kan goedkoop in China geproduceerd, en daarmee wordt een hiërarchische samenleving opgebouwd (in productiebedrijven zijn de verhoudingen altijd hiërarchischer), die de eigen mensen disciplineert en andere delen van de wereld beschouwt als wingewesten. Overigens, de koloniale machthebbers van de 19e eeuw hebben zich ten opzichte van China net zo gedragen. Dat Europa zich nu voorgenomen heeft zich opnieuw te bewapenen mag op de korte termijn nodig en begrijpelijk zijn, maar het is niet het antwoord op de in gang zijnde wereldrevolutie dat gevraagd wordt.

Verantwoordelijk handelen, de wereldrevolutie ernstig nemen, houdt in dat men zich bij elke handeling ook afvraagt wat die handeling betekent voor de anderen. Ergens gedurende zijn lessen roept Rosenstock-Huessy uit tegenover zijn leerlingen in Dartmouth: “Because you want to have a tv-set, you will have war with India”. De westerse samenleving zet zo volledig in op technische versnelling, dat nieuwe verantwoordelijke gemeenschappen geen kans krijgen om te groeien en sterker te worden. Dan werkt de wet van de techniek alleen ontwrichtend. De gesloten kasten in India moeten open. De gesloten samenlevingen van verticale netwerken en clans en stammen in Afrika en de Arabische wereld moeten groter denken. De Russische MIR, tegelijkertijd het woord voor dorp en universum, moet deel worden van grotere interactie en uitwisseling. Maar dat kan alleen als het antwoord op de wet van de techniek ernstig wordt genomen: nieuwe gemeenschappen en netwerken van wederzijdse verantwoordelijkheid moeten de oude dorpssamenlevingen vervangen en compenseren.

Tijdens elke revolutie die Rosenstock-Huessy in zijn historische werken beschrijft moest, zoals hij zelf stelt, het nieuwe menstype dat die nieuwe maatschappij kon dragen nog in het proces van de revolutie zelf uitgevonden worden. Zo is het ook met de wereldrevolutie van taal en verantwoordelijkheid. Als het huidige conflict in Oekraïne een deel is van dat proces, dan is alle geweld en leed, hoewel ongerechtvaardigd, misschien tenslotte niet tevergeefs.

Posted by Otto Kroesen, 0 comments

Mensenrechten een christelijke erfenis

De stopzetting van de Chinese financiering van het onderzoek naar mensenrechten aan de VU doet stof opwaaien (Trouw, eind januari 2022). Onderzoekers van de VU hebben (ongewild? gecoöpteerd?) een totalitair regime in de kaart gespeeld. Er gaat een discussie heen en weer over culturele afhankelijkheid van mensenrechten, of universaliteit, over de rol van de individu en daartegenover het tegenverhaal van gemeenschapswaarden. Het is verwarrend.

Hebben de deelnemers in de discussie de universele verklaring van de rechten van de mens van 1948 wel gelezen? Daar staan ook het recht in op onderwijs, op voedsel en een woning (dat laatste goed ook om de Nederlandse regering onder de aandacht te brengen). Er is geen reden individuele en sociale rechten tegen elkaar uit te spelen.

Het is tijd voor een culturele maatschappijgeschiedenis waarin wij leren ons te haasten en tegelijkertijd ongelijktijdigheid te verdragen, en iets van elkaar te begrijpen.

De mensenrechten zijn zeker een westers product maar tegelijkertijd universeel. Degene die de morele lat het hoogste legt stelt ook de norm voor alle andere culturen. Daar is niet aan te ontkomen. Die lat werd zo hoog gelegd door de bijbel en door de kerk van de oudheid en de middeleeuwen.

Zelfs in het leenstelsel hadden de horigen rechten en aan het eind van de middeleeuwen waren er geen horigen meer. Het mercantilisme met de overzeese handel en in de competitie met het oosten en onderling begon weer met slavernij. Volgens Plato en Aristoteles moest het immers kunnen. Aan hen spiegelde zich het vroege liberalisme.

Maar ook is het waar dat je niet kunt vergen dat andere culturen meteen up-to-date zijn – dat kost tijd! Daar heeft ook de receptorbenadering van Zwart en anderen een punt. Er is grote ongelijktijdigheid tussen de westerse cultuur en het oosten en zuiden. Het is een culturele verworvenheid op zich om naar de inbreng van lager geplaatsten te luisteren en om stem en tegenstem te horen en compromissen te zoeken. Democratie kan niet zonder die verworvenheid en je kunt er alleen maar begrip voor hebben dat een land als China daarom nog moeite heeft met open maatschappelijk debat en vrije meningsuiting. Maar dat is nog niet een rechtvaardiging om het experiment van Hongkong de nek om te draaien of de gelijkschakeling van de Oeigoeren goed te praten. Dan draai je de klok terug.

Ook Amnesty heeft gelijk: door mensenrechten relatief te verklaren neem je de activisten ter plaatse die hun leven inzetten niet erg serieus. Het is echter de inzet van het leven van martelaren, vanaf Christus, de heiligen, de monniken, stedelijke burgers, die het idee van rechten voor ieder mens op de kaart gezet heeft. Zonder het bloed van martelaren maken wij geen vooruitgang. Het klinkt cynisch: we hebben meer martelaren nodig om effect te sorteren.
Het zou wel mooi zijn als wij die boodschap als westerlingen ook zelf wat meer serieus zouden nemen bijvoorbeeld tegenover de Groningers. Maar ook tegenover China, want door onze productie massaal naar China te outsourcen hebben wij substantieel bijgedragen aan de straffe hiërarchie waaraan de Chinezen onderworpen zijn. Heeft iemand daarover nagedacht? Sporten in China is een slechte zaak, en intussen komen al onze producten ervandaan. Dat is toch schijnheilig!

Het is tijd voor een culturele maatschappijgeschiedenis waarin wij leren ons te haasten en tegelijkertijd ongelijktijdigheid te verdragen, en iets van elkaar te begrijpen. Het is Rosenstock-Huessy (erhfund.org) die in zijn sociologie in de vorige eeuw daarvoor bouwstenen aangedragen heeft die nog ver de toekomst in wijzen.

Posted by Otto Kroesen, 0 comments

Na de Nationale Staat

Het tijdperk na de nationale staten: Rijk en Stam


In augustus 2019 was in het nieuws dat Trump Groenland wel graag wil kopen van Denemarken. Kopen… Het was niet het laatste uitvloeisel van zijn ‘Amerika first’ politiek. Het lijkt lachwekkend maar het past in het huidige wereldtoneel waarin machtsblokken overal op de wereld hun belangen proberen veilig te stellen. Hierbij doe ik een poging daarop enig licht te werpen vanuit de visie op de heilsgeschiedenis van Rosenstock-Huessy.

Eerdere aankopen

Wie overigens naar de geschiedenis van Amerika kijkt ziet meer van dat soort aankopen. Bekend is de Louisiana Purchase van 1803 toen Amerika het land ten westen van de Mississippi kocht van Frankrijk. Later is ook nog Alaska gekocht van Rusland, in 1867. Dus waarom niet ook Groenland? Die paar mensen die op dat ijs wonen… Toch is er een groot verschil in betekenis. Bij de Louisiana Purchase was Amerika nog in opbouw, nog lang geen wereldmacht. De aankoop van Alaska ontlastte Rusland. Amerika had er ook zonder gekund. Het idee om ook Groenland te kopen, daarentegen, past in de tegenwoordige politiek die gericht is op grondstoffen, banen, en het handhaven van de levenstandaard van de kiezers. Dat is de manier tegenwoordig voor bijna elke politieke leider om in het zadel te blijven. Het is imperialisme.

Empire Building

Bij imperialisme denken we aan de wil om te overheersen. Het is een scheldwoord geworden. Maar Rosenstock-Huessy meent dat we beter kunnen denken aan een ander verschijnsel, namelijk Empire Building. Oftewel een Rijkscultuur opbouwen zoals ook in het Egypte van de farao’s geschiedde evenals in andere Rijken: de Assyriërs, de Babyloniërs, de Perzen, China, Rome. De beide wereldoorlogen en de Russische revolutie markeren in de 20e eeuw de overgang van nationale staten naar machtsblokken. Het zijn megamachines vergelijkbaar met de genoemde oude rijken. Kenmerk van die Rijken is het afbakenen van een gebied en het onderwerpen van concurrerende formaties aan de behoefte om de eigen bevolking te voeden en tevreden te houden. Imperialistisch dus, maar voorop stond altijd de interne rust en vrede. En die was afhankelijk van de broodvraag.

Aan de geschiedenis van Amerika laat Rosenstock-Huessy in zijn lessen uit 1954 zien dat ook Amerika vanaf het tijdperk van de kerk terug leeft naar het tijdperk van Israël, van Griekenland en dat in de 21e eeuw (maar dat begon reeds in de 20e eeuw) Egypte aan de beurt is.[1] De presidenten van Amerika van voor de Eerste Wereldoorlog zouden zich nooit bekommerd hebben om de broodvraag en om de economie. Daar ging de politiek niet over.

Nu herleven dit soort Rijksculturen in het Amerika van Trump, maar niet alleen daar. De prioriteiten van het huidige China, Rusland, Brazilië, of de Europese Unie zijn niet heel verschillend. Het gaat om een wereldwijde ontwikkeling. Opvallend is het wel dat de 20e eeuw juist een einde heeft gemaakt aan alle keizerrijken die er nog waren: van Ethiopië tot Japan, van Duitsland tot China. En keert dat nu weer terug?

Opstanding en heil

Het moet terugkeren! Dat is een historische en theologische wetmatigheid. Zo werkt heilsgeschiedenis. Om een gedurfde stap de toekomst in te zetten kunnen we niet anders dan inspiratie putten uit eerdere gebeurtenissen. Maar het moet terugkeren in een nieuwe vorm, in een nieuw kader. De opstanding betreft niet alleen het einde van de geschiedenis. Het zaad sterft in de akker en sticht zo nieuw leven. Bijvoorbeeld: Christus staat op in de kerk.  De psalmen van het oude Israël komen tot nieuw leven in de kloosters. De Griekse filosofie staat op in de verlichting. Zoals Genesis in het Hebreeuws Toledoth heet, geboorten, zo is de geschiedenis vol wedergeboorten. Telkens zetten wij een stap vooruit door ons te beroepen op oude tijden die (moeten) herleven, omdat ze richting wijzen, maar altijd in een nieuwe vertaling en toepassing.

Vier stappen in de Amerikaanse geschiedenis

De geschiedenis van Amerika begint met de puriteinse gemeenten die zich juist willen onttrekken aan het Europese imperialisme. Zij wilden een zuiver leven leiden als christelijke gemeenten die alles met elkaar delen. Dat is een terugkeer van de kerk van de eerste eeuw na Christus. Maar voor deze gemeenten was ook het volk Israël het ideaal: een leven van gerechtigheid als volk dat geen overheid boven zich (nodig) heeft, maar waarin God de leiding heeft, de God van het verbond met het volk dat hem volgt. Dat ideaal is Amerika blijven begeleiden tot aan de burgeroorlog in de 19e eeuw. Daarna, maar ook al daarnaast was er een ander ideaal, waarvan de architectuur van het Capitool en zoveel andere regeringsgebouwen getuigt: de Griekse democratie te doen herleven. De Amerikanen voerden handel over heel de wereld, maar net als bij de Grieken hield de politiek zich daarvan afzijdig. De politici van de Griekse stadstaten gingen over oorlog en vrede en over de rechten van slaven en lijfeigenen, maar niet over de broodvraag.

In deze geschiedenis heeft Amerika vooruit geleefd de toekomst in door tegelijkertijd de blik te richten op een steeds dieper verleden als inspiratiebron. Europa heeft iets soortgelijks gedaan. Drie fasen hebben we al genoemd: de christelijke gemeente, het oudtestamentische volk, de Griekse democratie. In Europa worden die drie fasen respectievelijk vertolkt door de lutherse reformatie, de Engelse parlementsrevolutie en de Franse revolutie. Wie nog verder terug gaat komt uit bij de tijd van de Rijken en Stammen. In een rijkscultuur staat het voeden van de massa’s centraal. In een stamcultuur staat de beleving van de eigen identiteit centraal. Wij maken een terugkeer mee van die beide grootheden. Rosenstock-Huessy zag in de Russische Revolutie en het nationaalsocialisme van zijn tijd de eerste pogingen daartoe. Maar de verworvenheden van Stam en Rijk blijven ons bezighouden zolang wij niet kunnen zonder gemechaniseerde productie en zonder groepsidentiteit.

Heil: helen wat in vroeger tijden onvervuld bleef

Maar opstanding is niet hetzelfde als reïncarnatie. Wat terugkeert is niet een kopie. Dat moet juist vermeden worden. Eigenlijk is de wereldeconomie al één geworden. Het ideaal dat het Egyptische rijk oorspronkelijk dacht te kunnen realiseren was precies dat: de hele wereld omvatten en in een gebied te verenigen. Zij konden ook niet weten hoe groot de wereld was en een 1500 km lange Nijl was al heel wat. En om niet aan uitbuiting en onderdrukking te doen moeten de huidige wereldleiders (geen godenzonen zoals nog de Chinese en Japanse keizers in de 20e eeuw!) hun imperia beschouwen als deel van die nu wereldomvattende eenheid. Hun rijk is daarin slechts een deel. Voorgaande Rijksculturen streefden ernaar wereldomvattend te worden. Nu moeten ze. De wereld is een geworden, althans economisch, maar zonder dat een enkele politieke macht zich daarvan het middelpunt kan maken. Dat gaat niet meer. Ook Trump kan zijn ultieme troefkaart, de bom, niet gooien en hij weet dat. De anderen ook.

Wereldleiders die zichzelf toch het middelpunt willen maken komen in de verleiding de eigen identiteit te vereeuwigen, zogezegd de eigen stam te cultiveren. Stammen hebben altijd vijandbeelden gecultiveerd. En omdat het inmiddels onmogelijk is dat er nog stammen buiten de muren van het rijk leven (dat was steeds het geval bij de Romeinen en bij China) richten verschillende groepen in de ene wereldomvattende samenleving zich tegen elkaar. Terrorisme heet dat. Of iets onschuldiger discriminatie en nationalisme. Is het mogelijk de saamhorigheid van de stam te laten herleven zonder vijandbeelden?

Het christelijke tijdperk

De christelijke gemeente heeft instaan-voor-elkaar (plaatsbekleding) in plaats van eigen identiteit gesteld en stamhoofden en godenzonen afgeschaft door de gekruisigde Christus in het centrum te zetten, die voor-de-ander leefde/stierf. Dat was volkomen nieuw. Door te sterven voor de ander werd een deur geopend naar onderlinge zorg en samenwerking tussen volken en stammen en rijken door gewone mensen. De Europese samenleving is daardoor gevormd: vrijwillige samenwerking – ondanks alle vormen van machtsmisbruik die ook Europa wel gekend heeft. Vanuit dit instaan-voor-elkaar heeft het herleven van al die andere fasen ook zijn zin. Ze moeten herleven, maar gedecentreerd om zo te zeggen, van hun oude centrum beroofd. Ze hebben hun centrum niet meer in zichzelf. Het Rijk is wereldomvattend geworden, maar kan en mag niet meer bestuurd worden vanuit een centrum. Stammen, dat wil zeggen in zich gesloten groepen van grote saamhorigheid – ook die moeten terugkeren, want wij kunnen niet zonder hun saamhorigheid. Maar ook zij moeten geheeld worden. Het rijk in de oudheid was onderdrukkend. De stam in de oudheid was exclusief gericht op de eigen groep. Zoals het Rijk niet alle ruimte mag innemen, zo mag de Stam niet meer eeuwig bestaan. Hechte wij-groepen kunnen zich alleen maar een tijdelijk bestaan veroorloven. Hun groepsidentiteit moet zich tijdig openen.

Ze moeten zich openen, want anders wordt de plaatsbekleding van de een voor-de-ander ongedaan gemaakt. Dan zou de deur naar de A/ander die door Christus geopend is weer gesloten worden. Dan leven we wereldwijd opnieuw in gesloten compartimenten. Dat zou het einde betekenen van het christelijke tijdperk.

De opstanding van Christus en de wederopstanding van oude samenlevingsvormen Maar juist het christelijke tijdperk heeft zoveel deuren tussen mensen onderling geopend dat een terugkeer naar het voor-christelijke tijdperk van gesloten compartimenten niet meer mogelijk is. De techniek, vrucht van het christelijk tijdperk en zonder samenwerking ondenkbaar, maakt dat wij in een wereldwijde ruimte leven, als buren van elkaar. Zouden we erin slagen terug te gaan naar voorchristelijke tijden, dan zou het geweld dat wij elkaar aandoen vele malen groter zijn dan het destijds ooit was. Het einde van het christelijke tijdperk kan daarom alleen maar de vorm aannemen van wederzijdse vernietiging. Dus, we moeten wel verder. Of we willen of niet. We kunnen niet terug achter de plaatsbekleding. De plaatsbekleding is de kern van het bestaan, instaan voor-de-ander. De grote vraag voor onze tijd is: hoe gaan de wederopstanding van het Rijk en de wederopstanding van de Stam eruitzien onder de aantrekkingskracht van dat gegeven?[2]


[1] Onder de titel Universal History (1954) te vinden op de Amerikaanse website https://www.erhfund.org/

[2] Joh. 12:32

Posted by Otto Kroesen, 0 comments

De calvinistische arbeidsmoraal

Het calvinisme is spreekwoordelijk geworden, ook voor mensen zonder enig idee van religie of geloof. Calvinisme en arbeidsmoraal vallen voor het algemeen begrip eigenlijk samen. De titel van deze blog klinkt daardoor als een pleonasme. Calvinisme is immers arbeidsmoraal!

Als mensen willen uitleggen waarom, grijpen zij altijd terug op Weber. Weber verklaart de calvinistische arbeidsmoraal uit een piëtistische houding: hoe kom ik in de hemel? Volgens het calvinisme, zo legt hij uit, kon je dat nooit zeker weten, omdat God al voor de grondlegging der aarde besloten heeft wie wel en wie niet toegelaten wordt. En dat is niet afhankelijk van geloof of prestatie. Maar, zo Weber, daar hadden de calvinisten iets op gevonden. Je kunt het weliswaar nooit zeker weten, maar als je door arbeid en inzet een goed leven tot stand wist te brengen, dan was dat toch een goede indicatie; een teken dat je tot de uitverkorenen behoorde.

Hier wreekt zich dat Weber als Duitser meer vertrouwd is met de lutherse traditie die de vraag stelt: “Hoe krijg ik een genadig God?” Die heeft ook wel zijn invloed gehad in calvinistische landen, maar het is niet echt de oorsprong van de calvinistische arbeidsmoraal. De calvinisten waren geen individualisten. Ook geen piëtistische individualisten.

Voor Calvijn en zijn volgelingen stond de congregatie centraal, de gemeenschap van onderop. In Engeland en Nederland waar het calvinisme sterk was zie je dan steeds ook de nadruk op samenwerking en vertrouwen terugkeren. Dat leidde tot de eerste “joint stock” corporaties, waarbij mensen hun investeringen gemeenschappelijk lieten beheren. Dat eist een hoge mate van vertrouwen. En dat vertrouwen kwam tot stand niet door angst om individuele zaligheid, maar door het verbond met God en de menselijke gemeenschap die door dit goddelijk verbond in het leven geroepen werd. Die ging deze wereld tot Gods Koninkrijk maken.

Zowel in Engeland als in Nederland zie je dan ook de aanleg van kanalen, drooglegging van moerassen, ontwikkeling van het land gemeenschappelijk ter hand genomen worden. In een zekere zin zetten de calvinistische congregaties het werk van de gilden voort. Ook de gilden waren niet alleen arbeidsorganisaties maar ook religieuze organisaties, en waarom? Ook zij moesten voortdurend samen hun religieuze overtuiging cultiveren om elkaar bij de les te houden en de gemeenschappelijke moraal te bewaken. Ze moesten voorkomen dat individuen louter bedacht waren op hun eigen voordeel, of dat van hun eigen familie, en zo de gemeenschappelijke zaak zouden schaden, al was het maar door de kas te stelen en dat soort dingen.

Samenwerking was dus omgeven door religieuze sanctie en motivatie. In het Genève van Calvijn, waar voor het eerst deze nieuwe inzet in praktijk gebracht werd moesten daarom ondernemers op hun hoede zijn. Wie exorbitante winsten maakte kon de kerkenraad op bezoek verwachten! Er mocht wel winst gemaakt worden, dat moest zelfs, maar dat stond ten dienste aan een gemeenschappelijk doel: het maatschappelijk welzijn en de maatschappelijke rechtvaardigheid.

Zeker, naarmate het succes groter werd trad een soort secularisatie op. In plaats van de congregatie en het verbond kwam de gedachte op aan het sociaal contract. In deze voorstelling is God niet nodig en sluiten mensen een verbond met elkaar tot wederzijds voordeel. Het wordt rationalistisch gemotiveerd: weldoordacht eigenbelang en handel. Maar dat moet er niet toe leiden dat de oorspronkelijke religieuze motivatie onderschat wordt! Weber doet graag wat denigrerend over de religieuze angst die leidde tot zulke grote arbeidsprestaties. Voor hem is het een paradoxaal ironisch feit: hemels heil leidt tot aards succes.

Het streven naar hemels heil leidt tot aards succes: eigenlijk gaat het telkens zo. Een nieuwe economie komt alleen maar tot stand door een hoge inspiratie. In die zin is economie altijd heilseconomie. In onze tijd geldt dat net zo goed. De vernieuwing komt nooit van de egoïsten, maar altijd van mensen die zelfvergeten handelen. Waarom is dat zo? Vernieuwing vraagt altijd om een excessieve inzet. En het gaat er niet om dat religieuze mensen daar beter toe in staat zouden zijn (voor de gemiddelde kerkganger geldt dat immers niet), maar het gaat erom in te zien dat die inzet, die excessieve inzet, zelf een onontkoombaar religieus karakter heeft! Religieus betekent hier: hoge woorden worden aangeroepen en opgeroepen waarvoor mensen bereid zijn een prijs te betalen, en die zijn leidend.

Je ziet dat ook op het terrein van ondernemerschap. De pioniers mislukken vaak. Maar zij banen de weg voor het succes van anderen en vanaf dat moment lijkt het gewoon allemaal mensenwerk.

Posted by Otto Kroesen, 0 comments

Generaties en klimaatverandering

Dwergen en reuzen

Wij ontvangen de werkelijkheid van de vorige generatie. Wij doen er iets mee in onze eigen tijd. Wij geven deze nieuwe wereld door aan de volgende generatie. – Dat inzicht is verloren gegaan. Wij leven in onze eigen tijd. In onze eigen wereld of eigen bubbel, zoals dat tegenwoordig heet. Daarom is het geen wonder dat de verandering van het klimaat op onze deur klopt en om verandering vraagt van onze levenswijze.


Enkelvoudige tijd

Wij leven in onze tijd in het enkelvoud. Wij verbinden niet meer meerdere tijden. De boer en de schoenmaker moesten vroeger zelf werken aan de overdracht van hun beroep. Ze hadden mensen in dienst en in de leer aan wie ze het vak leerden. Daar waren ze misschien wel een derde van hun tijd mee bezig. Dat geeft een heel ander besef van de werkelijkheid. Je weet veel beter dat er een tijd na jou komt. Dat inzicht zijn wij kwijt.

Een organisatie heeft het meest aan je als je één ding eenduidig, efficiënt en bij herhaling doet.

Dat we dat inzicht kwijt zijn is niet alleen door eenzijdige scholing. Die eenzijdige scholing heeft zelf weer zijn oorzaak in een eenzijdige manier van leven. De kern daarvan is een eenzijdige manier van werken en de kost verdienen. De meeste mensen werken in grote organisaties en worden daar ingezet op een deelproces. Dat moeten ze in stand houden, zo mogelijk gedurende heel hun carrière. Het is niet meer deel van het werk dat je ook nadenkt over en werkt aan de verandering van de inhoud van het werk zelf. Een organisatie heeft het meest aan je als je één ding eenduidig, efficiënt en bij herhaling doet. Tenminste, dat is geldig op de korte termijn. Op de korte termijn levert dat de meeste efficiency op, en dus ook inkomsten. Op de langere termijn is het natuurlijk altijd een probleem, want als je maar een kunstje geleerd hebt, waar is dan je vermogen om een nieuw kunstje te leren gebleven?

Dwergen en reuzen

Het gevolg is dat moderne organisaties geestelijke dwergen produceren. Die kunnen een ding heel goed, maar daarbuiten kunnen zij niet meer denken. Veranderen en meer leren doet natuurlijk altijd pijn, maar wanneer je durft, groei je er ook aan. In de organisatie waarin ik werk, de TU Delft, worden zoals bij vele anderen af en toe tevredenheidsonderzoeken gedaan. Dat past goed bij dit bestaan van dwergen: je moet ze kort houden, maar ook tevreden. Zulke kleine mensen leven in hun werk als radertjes in de machine en in hun vrije tijd mogen ze hun eigen bubbel creëren.

Die kunnen een ding heel goed, maar daarbuiten kunnen zij niet meer denken.

De managers in dergelijke organisaties proberen zo groot mogelijke efficiëntie te bereiken en trekken daartoe aan de touwtjes van de poppetjes. Wil je succes hebben dan moet je meegaan met de trend en er zoveel mogelijk uit halen zodat de organisatie groeit, en daarmee groeit ook het aanzien van jouw positie, mogelijk ook je inkomen en invloed. Een organisatie die op korte termijn denkt creëert zodoende aan de ene kant geestelijke dwergen en aan de andere kant onhandige reuzen. Reuzen zijn altijd onhandig, want ze zien niet waar ze hun voeten neerzetten. Ze weten niet waar ze voor bestaan. Ze kennen wel succes, maar geen successie.

Leven in generaties en duurzaamheid

Als een organisatie moet veranderen, als er een nieuwe wereld van instituties en praktijken tot stand moet komen voor de tijd na ons, werkt deze enkelvoudige tijd niet meer. In een wereld van dwergen en reuzen gaat de menselijke maat verloren. Het is typerend dat een dergelijke term nu ineens deel wordt van het maatschappelijk debat.

Hoe moet de wereld van de volgende generatie eruit zien? Wat moeten wij daarvoor doen? Dat weet niemand precies. Managers zouden daarom leiders moeten worden. Dat wil zeggen zij moeten leidinggeven aan dat veranderingsproces. Dat maakt hun kleiner dan ze waren. Want je kunt geen leiding geven als je niet kunt luisteren. Tenslotte weet je zelf ook niet goed hoe het moet. We zoeken allemaal. Maar dat betekent ook dat alle medewerkers meer mede-werkers worden. De verandering moet op alle niveaus plaatsvinden en het is een uitdaging voor iedereen om een weg te vinden waar die nog niet is. Dat eist veel onderling gesprek. Dat maakt de medewerkers groter.

Want je kunt geen leiding geven als je niet kunt luisteren. Tenslotte weet je zelf ook niet goed hoe het moet.

Dergelijk gesprek tussen leiding en medewerkers is een harde noodzaak. Dat kost ook tijd. En zo is op korte termijn het minste efficiënt wat op lange termijn het meeste oplevert. Het levert op de lange termijn niet alleen een beter resultaat. Maar alleen die mensen ontplooien zich werkelijk die zich ook offers getroosten en moeite doen om zichzelf te overstijgen. Dat eist dat wij leven in een groter tijdsperspectief. Dat eist dat wij kunnen putten uit een breder repertoire van waarden en woorden waarmee wij met elkaar omgaan. Dat eist dat we explicieter de vraag stellen: wat beërven en waar moet het naartoe? Verantwoordelijke mensen hebben er minder behoefte aan bevestiging van hun eigen bubbel te krijgen. Die willen juist hun vanzelfsprekendheden testen, om verder te komen.

Kortom, geen duurzame wereld, als mensen niet bedacht zijn op de lange duur.

Posted by Otto Kroesen, 0 comments

De staat van Israël

In het theologisch nadenken over de blijvende betekenis van Israël vormt de staat Israël vaak een obstakel, vanwege kritiek op de rol van Israël. Of, tweede mogelijkheid, met de eerbied voor Israël wordt ook de staat Israël op een voetstuk gezet. Hier stel ik een reflectie voor op de blijvende betekenis van Israël, ook in de vorm van de huidige staat Israël, die toch zakelijk is. De bijdrage is geïnspireerd op de lange (heils)historische lijnen die Rosenstock-Huessy trekt in zijn sociologie van maatschappijvormen.

Constantijn de Grote

Sinds Constantijn de Grote het christendom tot staatsreligie maakte waren de joden de luis in de pels. Ook de stammen van Europa accepteerden kerk en christendom omdat de kerk een hogere morele orde vertegenwoordigde. De stammen werden altijd beheerst door het wij-zij denken van de familielijnen en clans. Voor de stamhelden stelde de kerk de heiland in de plaats. Dat bracht vrede tussen de clans. Koningen en stamhoofden sloten zich aan bij de Kerk, want anders hadden zij geen legitimatie om ook over andere stammen te heersen. De behoefte aan vrede van onderop en de behoefte aan schaalvergroting van bovenaf leidden samen tot deze koers. Er zat daarom niet alleen overtuiging achter maar ook welbegrepen eigenbelang. Dit dubbele is altijd kenmerkend geweest voor de groei van kerk en christendom. De hogere moraal brengt ook voordeel. Maar een te hoge moraal zou dat voordeel weer teniet kunnen doen. Die behoefte aan matiging begint al bij Constantijn de Grote. Hij wordt christen en verschaft de kerk erkenning. Maar zo wordt de kerk ook de morele steunpilaar van zijn rijk en daartoe doet hij zijn invloed gelden op haar beleid.

De reactie van joodse zijde op dit soort compromissen kan men zich voorstellen: als de wereld op deze manier verlost moet worden wachten we liever nog wat langer op de Messias. In de marge waren er altijd de joden, en die steunden de bestaande orde niet. Dat betekende tweederangs burgerschap, en vaak vervolging. Het leidde ook wel tot respect. De monniken, die liever de woestijn in trokken dan mee te doen met de gevestigde macht van de kerk in het rijk van Constantijn de Grote, zongen wekelijks de 150 psalmen van Israël in hun liturgie. In de psalmen wordt het leed van de mensenziel bezongen die verlangt naar een hogere gerechtigheid. Later, bij hun ontstaan, hebben ook de nationale staten zich Israël tot voorbeeld gesteld. Zowel Nederland als Engeland hebben zich verzet tegen de tirannie van koningen en hogere adel, met een beroep op het verzet van Israëls volk en profeten tegen macht en onrecht.

Kerkstaat

Deze ambivalentie van de kerk komt goed tot uiting in het Vaticaan. In Vaticaanstad had de kerk zelf politiek een voet aan de grond. In het verleden was dat een veel groter gebied dan nu. Ook de rol van paus en Vaticaan in de internationale politiek is veel geringer geworden. Vanaf de investituurstrijd zijn kerk en staat steeds in competitie geweest. De kerk representeerde het betere verhaal en de hogere moraal. Maar om toch invloed te hebben moesten er ook altijd compromissen gesloten worden. Vaak reproduceerde de kerk bovendien binnenshuis wat ze eigenlijk bedoelde te bestrijden. Staten die zich losmaakten van kerkelijke bevoogding konden op hun beurt, bijvoorbeeld tijdens de Reformatie, in hun nationale kerken zelfs een hogere moraal en een beter verhaal claimen. Maar ook zo bracht de competitie tussen kerk en staat vooruitgang. Desondanks, daar was ook de synagoge: alleen al door haar aanwezigheid in de marge een kritische instantie.

Israël als staat

Het is opmerkelijk dat de rollen omgedraaid zijn. De strijd tussen kerk en staat is (nagenoeg) voorbij. Vaticaanstad is tot een minimum gereduceerd. En de joodse stem, altijd gemarginaliseerd, heeft vaste grond onder de voet gekregen in een eigen staat. Het is een religieuze staat. Dat is eigenlijk een anomalie, want het woord staat betekent juist burgerlijk bestuur minus religie. Van een staat kan alleen sprake zijn als kerk en staat gescheiden zijn. Maar deze anomalie heeft Israël dan gemeen met Vaticaanstad. Is deze rolwisseling meer dan een historische toevalligheid? Zowel de kerk als Israël hebben gehandeld uit noodzaak. De zelfverabsolutering van stammen en staten te doorbreken was altijd de missie van de kerk. Ter wille van die missie moest de kerk ook een politieke gestalte aannemen. Voorzover nationale staten terug dreigen te vallen in dat scenario is die missie nog steeds nodig.

Israël handelde uit een andere noodzaak, namelijk een thuis te bieden aan de slachtoffers van de vervolging en daarmee tegelijkertijd als staat een morele standaard te zetten: dit nooit meer! Door die historische missie is ook de staat Israël voortzetting van, en geeft stem aan het oude Israël. Dat verlangde naar een hogere gerechtigheid, die binnen de aardse machtsverhoudingen eigenlijk niet goed mogelijk was. Het kan zijn dat Israël zelf in zijn overlevingsstrijd te assertief wordt en gaat lijken op wat het bestrijdt, zoals dat ook met de kerk steeds is gebeurd. Het kan zijn dat bij tijd en wijle zelfs de hogere morele standaard die Israël stelt overgenomen wordt door andere machten die in hun recht staan – dat alles doet niet af aan de missie van de staat Israël om de volkeren te herinneren aan dit hogere recht. Het ontstaansmoment van de staat Israël zelf zal daar voor altijd aan herinneren. Ook voor Israël zelf.

De maatschappij

Waarom deze rolwisseling? Juist waar de moderne statenwereld het meest ontwikkeld is, leidt de kerk een steeds meer gemarginaliseerd bestaan, zoals ooit de synagoge deed. De kerk had altijd het grotere verhaal en de hogere moraal: zij leerde de volken dat de mensheid één is en dat stammen en staten boven zichzelf uit moesten denken en in grotere verbanden leren samenwerken. Maar die boodschap heeft inmiddels een verkeer van maatschappelijke krachten op gang gebracht dat de macht van nationale staten verre overstijgt. Waar de kerk met haar universalistische boodschap ooit voorop liep, is de wereldwijde verstrengeling, met elkaar en tegen elkaar, inmiddels een economisch gegeven. Dat maakt de missie van de kerk steeds meer overbodig.

Daardoor wordt echter de missie van al deze maatschappelijke actoren des te belangrijker. Waar de kerk ophoudt over missie te spreken, hebben bedrijven de een na de ander een missiestatement. Toevallig? Ze moeten hun personeel gemotiveerd en de consument geïnteresseerd houden. Wat ooit de kerk tegen al te zelfbetrokken groepen moest zeggen, moeten nu bedrijven, instellingen, staten, tegen zichzelf zeggen. Daarom is secularisatie ook internalisatie. Bedrijven moeten, met verlof voor de uitdrukking, niet alleen financieel maar juist daarom ook spiritueel hun eigen broek ophouden. Wat ooit een ideaal was dat de kerk de mensen voorhield, samenwerken en daar een stap harder voor zetten, wordt nu minimumvoorwaarde voor het overleven van het bedrijf en van ons allemaal in het maatschappelijk verkeer.

Minimum en maximum wisselen

Deze rolwisseling raakt de bestaanswijze van zowel kerk als Israël. In een wereld die slechts in kleine stappen door de kerk werd verlost stond Israël voor het verlangen naar gerechtigheid aan het einde van de tijd. Dat was de rol van luis in de pels. Israël stond voor een maximum aan verlossing, waar de kerk in haar moeizame compromissen met de stammen en staten het steeds moest doen met een minimum. Nu is het in een zekere zin andersom. De staat Israël staat voor een minimum. Israël als staat representeert het minimum waar de volken niet achter terug mogen vallen: zij mogen de ander niet tot slachtoffer maken. Of positief geformuleerd: zij moeten in alles wat ze doen ook de gevolgen bedenken voor de anderen. Nooit meer een holocaust!

De kerkelijke missie wordt, zoals gezegd, steeds meer overgenomen door de maatschappij. Het wordt een maatschappelijke missie. Waar de macht ligt komt ook de verantwoordelijkheid te liggen. Omdat bedrijven nu onvermijdelijk een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben, is vooruitgang voor hen niet meer lineair. Voor alle maatschappelijke actoren is de werkelijkheid gecompliceerder geworden. Steeds staan zij voor cruciale beslissingen: meegaan met niet zo gezonde bestaande praktijken (1), of de moed en het geloof hebben dat het op een andere manier ook kan (2), draagvlak creëren voor de nodige veranderingen (3), effectief implementeren van het gekozen beleid (4).Voortdurende verandering is een voorwaarde geworden voor voortbestaan. Groter en ruimer denken wordt niet meer door de kerk gepreekt (ook wel, maar ook daarmee wordt de maatschappij slechts herinnerd aan wat ze al weet), en ook niet meer door de staat van bovenaf opgelegd (ook wel, maar ook dat kan alleen voorzover er maatschappelijk draagvlak is) maar het moet door alle actoren afzonderlijk en met elkaar ge-avontuurd worden. Kan niet anders! Ieder individu, iedere groep, ieder bedrijf, iedere instantie staat op hetzelfde kruispunt en we kunnen alleen met elkaar verder komen. De staat Israël herinnert ons aan de minimumvoorwaarde: niet terugvallen tot de staat/toestand van roofdieren. De maatschappij als erfgenaam van de kerkelijke boodschap staat voor het maximum: de weg te gaan, stap voor stap naar het leven op een hoger niveau.

Posted by Otto Kroesen, 0 comments

Tom Holland Heerschappij

Te midden van de andere boeken van Tom Holland is het boek Heerschappij (Engels Dominion, The making of the Western Mind) een opmerkelijk boek. In andere boeken is hij vaak de sceptische beschouwelijke academicus, ook als hij niettemin een sterk verteller is. Dit boek is echter niet alleen interessant, maar heeft ook een boodschap. Hij vertelt hoe de boodschap van het christelijk geloof de wereld heeft veranderd.

Een andere Tom Holland

Maar om dat te kunnen vertellen heeft hij zelf in de eerste plaats een verandering moeten ondergaan. Daarvan vertelt hij in de inleiding en in de epiloog. Hij had weliswaar al afscheid genomen van het geloof van zijn kinderjaren, maar toen hij in het Midden-Oosten rondliep, aan het front, ten tijde van de Islamitische Staat en zag en hoorde van de kruisigingen die zij voltrokken hadden en het verkopen van vrouwen en kinderen als slaven kreeg hij een andere kijk op de geschiedenis. Het christelijk geloof heeft de maatschappij, de publieke moraal, de omgangsvormen veranderd. Niet dat binnen de christelijke wereld en door de christelijke beschaving geen grote misdaden begaan zijn. Maar zowel met het benoemen van de verworvenheden als het bekritiseren van de misdaden – met beide staat men eigenlijk precies in de traditie van het christendom zelf, zo Tom Holland.

Het zal dan ook niet verwonderen dat Tom Holland zijn boek begint met de betekenis van het kruis als straf en afschrikwekkende dreiging voor slaven. Dat was al zo bij de Perzen. In een maatschappij die voor 90% uit slaven bestond, zoals het Romeinse Rijk, is het de manier om de slaven angst aan te jagen en kalm te houden. In die wereld komt de kerk, komt Paulus vooral, met de boodschap van het geloof in de gekruisigde Christus als nieuwe manier van leven. Met dat geloof was een intensieve vorm van caritas verbonden die ongewoon was in de toenmalige maatschappij. Zorg voor vondelingen, begraven van doden, de armen die onbegraven gelaten waren en als afval gedumpt werden, delen van voedsel. In toenemende mate vond het Romeinse Rijk in de kerk deze vormen van caritas tegenover zich, stevig georganiseerd. Vele martelaren, vooral hooggeplaatsten, die christen geworden waren, maar ook gewone soldaten, waren bereid dood en vervolging te ondergaan.

Overal waar dit geloof kwam stelde het een nieuwe moraal in, ook onder de West Europese stammen, terwijl dit geloof tegelijkertijd aantrekkelijk was voor de leiders van deze stammen, om daarmee hun gezag te legitimeren niet alleen over hun eigen stam, maar ook over andere stammen. Werd hun heerschappij gesteund door het gezag van Christus en de kerk, dan won het aan geloofwaardigheid, maar op zijn beurt was dat ook dankzij het feit dat ze volgens dat geloof niet louter meer hun eigenbelang konden dienen.

Een breder perspectief

Het boek levert veel verhalen die er eigenlijk om vragen binnen het bredere perspectief van de Westerse geschiedenis begrepen te worden. Voor wie die rode draad niet ziet wordt de verhaallijn van het boek wat anekdotisch, want Tom Holland levert dat bredere perspectief niet altijd, meestal niet. Waarom zijn er in de ene tijd martelaren, en heiligen, die zelfs in de woestijn op een paal gaan zitten? En dat terwijl er in een andere tijd revolutionairen zijn, zoals de Albigenzen en de Hussieten, die de wapenen opnemen niet alleen tegen de wereldse machten maar ook tegen de kerk? Zeker, hij wil op de ambivalentie wijzen van de westerse en christelijke geschiedenis en dat doet hij steeds in het boek. Het christelijk geloof is gebruikt voor de rechtvaardiging van macht en controle, en evenzeer als rechtvaardiging voor het verzet daartegen. Maar hij laat de vraag onbesproken of onafhankelijk daarvan op verschillende tijden mensen ook voor verschillende uitdagingen staan. Kluizenaars en heiligen die de woestijn introkken waren nodig om het volk te overtuigen dat de macht van de demonen gebroken was. Maar als dat een keer gelukt is komen er weer nieuwe taken naar voren. De wereld die nu verlaten is door de demonen moet geordend en georganiseerd worden. Dat is bijna een onontkoombare volgende stap. Dit soort inzichten ontbreekt in het boek.

Secularisatie is internalisatie

Niettemin zijn er twee belangrijke punten die hij maakt. Het eerste komt vooral naar voren in het begin van het boek en ik heb dat zojuist beschreven: het christelijk geloof en de bijbehorende moraal heeft ervoor gezorgd dat we het geweld en de verschrikkingen van de oudheid (en de religieuze legitimatie daarvan!) definitief (hopelijk) achter ons gelaten hebben. Dat is het ene.

Het andere is zijn kijk op de na-christelijke geseculariseerde wereld en moraal die nu heersend is. Die doet zijn intrede vanaf de Franse Revolutie, stap voor stap meer. Wij laten het christelijk geloof en de bijbehorende moraal achter ons, wij zijn die voorbij – althans onze cultuur is in hoofdzaak die overtuiging toegedaan. Maar is dat echt zo? Als de verlichting de rationaliteit in plaats van het geloof stelt en de mensenrechten proclameert, is dat dan afscheid van het christendom, of voortzetting daarvan? Als Lenin en de communisten een strak regime van wetenschappelijk socialisme en planeconomie aan de maatschappij opleggen, ademt zijn revolutie dan niet dezelfde geest als de revolutie van paus tegenover keizer in de middeleeuwen? Ook daar vindt een cynisch machtsspel plaats waarin alle middelen geoorloofd zijn om het (goede) doel te bereiken, dat het vanaf nu toe werkelijk anders toegaat. Christelijke geest? Zulke vragen stelt Tom Holland en hij wordt niet moe erop te wijzen hoe in geseculariseerde vorm en ondanks de expliciete afwijzing, de verworvenheden van het christelijk tijdperk ook nog voortgezet worden nog door de grootste atheïsten. De #MeToo beweging noemt hij aan het einde van zijn boek als een laatste voorbeeld. Ogenschijnlijk hebben we een cultuur waarin de remmen op de publieke moraal losgelaten zijn, zoals het monogame huwelijk en levenslange trouw, maar onder het label zelfbeschikking en rechten van vrouwen keert de puriteinse moraal van innerlijke zelfbeperking en respect voor de ander toch nog weer terug.

Treedt het christelijk geloof uit zijn schaduw?

Een mooi en belangrijk inzicht van Tom Holland is gelegen in een enkele opmerking die hij terloops maakt. Eerder in het boek heeft hij erop gewezen dat bij de afschaffing van de slavernij de westelijke politici en religieuze leiders opzettelijk gewezen hebben op de aangeboren mensenrechten als motivatie daarvan en niet op de christelijke overtuiging die er in werkelijkheid achter zat. Zo kon men, zo zegt Tom Holland, onder meer met respect voor de islamitische religie (de koran staat slavernij ondubbelzinnig toe en Mohammed had zelf slaven), en het hindoeïsme, voorkomen dat anderen het gevoel kregen voor christelijke waarden te moeten buigen. Het einde van de slavernij werd niet christelijk gemotiveerd, maar vanuit een algemeen geldige menselijke natuur. Men kon zijn christelijke motivatie beter anoniem houden. Nu staan de stukken langzaamaan anders op het bord. Bijna terloops merkt Tom Holland op dat een herbezinning op de door het christendom gestempelde West-Europese geschiedenis nu noodzakelijk is, nu wij op het punt staan dat andere grootmachten de leidende rol in de wereldgeschiedenis overnemen. Nogmaals, Tom Holland merkt dat slechts terloops op, maar het zou wel eens een belangrijke boodschap van zijn boek kunnen zijn. Om de moderne statenwereld te weerhouden van een terugval in voorchristelijke tijden, wordt het inderdaad meer nodig in herinnering te roepen langs welke weg we daar gekomen zijn waar we nu zijn. Langzaamaan komt het neoliberale adagium van ieder voor zich en de markt voor ons allen aan zijn einde. Te veel mensen staan buitenspel. Het neoliberalisme gaat voorbij aan de diepere waarden die het geheim zijn van de westerse democratieën. Die waarden zijn zo vanzelfsprekend niet. Ze zijn door het christelijk geloof, door Jezus, Paulus, Petrus en de andere apostelen in de maatschappij geïntroduceerd. De christelijke levenshouding is de dragende kracht en de blijvende inspiratie erachter. En dat blijft zo, zolang mensen de noodzaak voelen de wereld door de ogen van de slachtoffers te bekijken, en de macht door de ogen van de onderliggenden, en zolang gewone mensen samenwerkingsvormen creëren onafhankelijk van familie en staat, om daarmee de maatschappij een menselijker gezicht te geven. Deze geschiedenis houdt zijn normatieve waarde ook voor de toekomst.

Tom Holland, Heerschappij, Hoe het christendom de wereld vormde, vertaling Ed van Eeden en Edwin Krijgsman, Atheneum, 2020.

Posted by Otto Kroesen in Geschiedenis, 0 comments