Inhoud boek per boekdeel en hoofdstuk

De oorsprong van de menselijke samenleving (tot 2000 v.C.) – Deel 1

De geschiedenis van de mensheid begint met de stam. Het is de eerste sociale organisatie. Het is de periode van de voorouderverering, de uitvinding van de taal, het gezin, familielijn en saamhorigheid. Met een rijk, met een keizer of farao aan de top, die over een groot gebied heerst, doet nog eens een nieuwe sociale formatie zijn intrede. Het gezag komt nu in handen van de keizer, in plaats van de stamhoofden. Dat brengt hiërarchie en arbeidsdeling met zich mee. Deze rijken hebben zich gevestigd in waterrijke gebieden, langs rivieren, en zijn gebaseerd op landbouw. Rijksculturen waren een oplossing voor de onderlinge strijd tussen de stammen, die toenam naarmate het aantal mensen groeide.

Stam, taal en huis – hoofdstuk 1

Onze eigenschappen en waarden en menselijke kwaliteiten zijn overgeërfd. Elk tijdperk heeft enkele nieuwe menselijke eigenschappen uitgevonden. De stam heeft de taal uitgevonden. Maar de taal is veel meer dan communicatiemiddel. Wat je zegt “dat ben jezelf”, dat wil zeggen: je eigen woorden binden je. Ook dat is erfenis van de stam. Je hoort te staan voor dat wat je zegt. Gehoorzaamheid aan het gezag van de voorouders en van de traditie was de primaire taak van de stam. Saamhorigheid en loyaliteit zijn daar de vrucht van.

Het grote huis van het rijk – hoofdstuk 2

Er is groot verschil tussen stam en Rijk. Rijksculturen gehoorzamen niet aan de voorouders, maar aan het centraal gezag: de keizer. Hij wordt als een zoon van de goden beschouwd en staat aan de top van de hiërarchie. Een groot voordeel van de rijkscultuur is geweest de organisatie over een groot gebied. Ook in het Nederlands hangen de woorden gebied en gebieder samen. Aan die woorden is dus nog de grote prestatie van een rijkscultuur te merken: grote aantallen mensen in een gebied verenigen onder hiërarchisch bestuur. Dat bracht ook arbeidsdeling met zich mee en daarmee een enorme productievergroting. Denk aan Egypte. Maar een rijkscultuur had ook een nadeel: absolute gehoorzaamheid en daardoor vaak ook onderdrukking van de grote meerderheid van de boerenbevolking.

Kritiek op en verzet tegen de rijkscultuur (2000-1 v.C.) – Deel 2

De stammen gaan zich vestigen en aan landbouw doen. Hoewel dat eerst een oplossing is ontstaan spoedig nieuwe problemen. De erfenis kan nu niet meer gelijkelijk verdeeld worden, want voor de familielijn is het van belang dat de grond bij elkaar blijft. Dat leidt tot een proletariaat van aan lagerwal geraakte en ontwortelde stamleden en vreemdelingen. Onderdrukking in een rijkscultuur neemt toe naarmate de tijd vordert. Ook conflicten in stammen die zich gesetteld hebben dragen bij aan een rondzwervend en ontworteld proletariaat, dat zich vestigt als ‘vreemdelingen en bijwoners’ buiten de poorten. Dit leidt tot tegenstemmen tegen het geloof in de keizerlijke hiërarchie. Niet alleen de profeten van Israël hebben stem gegeven aan deze kritiek op en dit verzet tegen de machten, maar ook stromingen als het taoïsme, boeddhisme, en zoroastrisme.

Volk zonder huis – hoofdstuk 3

De bovengenoemde problemen brachten maatschappelijke ontwrichting: werkeloosheid. Die werkeloosheid uitte zich in die tijd anders dan in onze tijd. Wie geen grond had om op te produceren werd deel van een zwervend proletariaat. Wie gebroken had met familie en stam door conflicten was evenzeer landloos. Zulke mensen zochten hun toevlucht tot het leger of tot grootgrondbezitters: zij werden vaak dagloners of soldaten of zij lieten zich in met allerlei minderwaardige arbeid en handeltjes. Zij geloofden vaak niet meer in de hogere machten die het stammenleven regelen (voorouders) en evenmin in het gezag van de keizer en de sterrenmachten. Want waarom zouden ze nog?

De Hebreeën en Israël – hoofdstuk 4

In India werden de bovengenoemde groepen de onaanraakbaren. In het Romeinse Rijk werden ze het plebs. In het Midden-Oosten werden ze de in de Bijbel genoemde “vreemdelingen en bijwoners”, de Hebreeën. De term Hebreeën werd een aanduiding van het volk Israël maar het woord betekent oorspronkelijk “overlopers”, mensen die grenzen overschrijden. In Israël kreeg dit vormeloze volk een nieuw geloof, voorbij dat van de stam of van het Rijk. De macht der Gerechtigheid, die de naam JHWH kreeg, onzichtbaar, omdat hij in de toekomst verblijft is hoger dan de goden. Zonder dit geloof is de verworvenheid van kritiek uitoefenen en kritiek kunnen ontvangen ondenkbaar. Het heden is niet meer vanzelfsprekend legitiem. Onrecht verdient een hard oordeel.

Rijk en volk buiten Israël – hoofdstuk 5

Wat in Israël gebeurd is, gebeurde op verschillende manieren ook elders op de wereld. In China kwamen steeds de boeren in opstand onder leiding van de taoïsten en later ook de boeddhisten. In India bood het boeddhisme een alternatief voor de hiërarchische samenleving van de kasten. In het zoroastrisme had het Rijk van Perzië een tegenbeweging tegen de macht. Steeds stonden Rijksculturen voor de keuze om (a) zich de kritiek op het onrecht aan te trekken en de armen in her Rijk te integreren of (b) hard tegen hard te gaan, vaak met een zekere ondergang in het verschiet. Ook nu nog is het de kunst voor de hiërarchische organisaties om te luisteren naar de tegenstemmen in eigen gelederen ter wille van de stabiliteit en continuïteit

De overgang van oudheid naar nieuwe tijd (1-1000 n.C.) – Deel 3

Alle levensvormen van de oudheid zijn berekend op continuïteit en zelfbevestiging. Je kon je leven geven voor stam of rijk, maar stam of rijk moesten blijven bestaan. De overgang naar de nieuwe tijd is gekenmerkt door de plaatsbekleding als nieuwe levensvorm en -norm. Christus sterft niet voor het behoud van enige levensvorm, maar voor de ander. Bestaan met het oog op eigen overleven wordt nu overtroefd door bestaan voor en met de ander. De kerk is deze nieuwe, inclusieve, liefdesgemeenschap. De oude levensvormen hebben alleen een toekomst voor zover ze een bedding geven aan de liefdesgemeenschap, die nu een brug is tussen de verschillende levensvormen. Deze normatieve wending in de geschiedenis rechtvaardigt de christelijke tijdrekening. De eerste opdracht in deze nieuwe tijdrekening wordt de vereniging van de van elkaar afgesloten stammen tot een hogere eenheid onder goddelijk gezag. Dat is de gemeenschappelijke noemer van de inzet van de islam in het oosten en het rijk van Karel de Grote in het westen, alsook het rijk van Ethiopië in het zuiden. Omdat de stammen vooral naar eenheid zochten, begrepen ze niets van de oppositie tussen kerk en staat.

De opstanding van de volksvergadering in de kerk – hoofdstuk 6

De stadstaten in het oude oosten hadden allemaal hun volksvergadering oftewel parlement. De Romeinse overheersing heeft daar een einde aan gemaakt. Alle echte beslissingen werden nu in Rome genomen. Toch sierde de kerk zich met de naam “ecclesia” en dat betekent volksvergadering. De kerk gaf ermee aan dat zij de mensen opnieuw een stem gaf. De kerk functioneerde als een alternatieve samenleving. Die maakte een einde aan de scheiding tussen verschillende culturen, de Griekse filosofie, de oude stammen, de Rijksculturen (zoals ook Rome zelf) en het volk Israël.

De kerk als liefdesgemeenschap – hoofdstuk 7

Tot nu toe had elke samenlevingsvorm zijn eigen regels steeds willen bestendigen. Maar vanaf de kerk als alternatieve samenleving kan er een afwisseling plaatsvinden tussen verschillende regels. Niet het verleden en de eigen cultuur geldt nog, maar de liefde en de levenswijze van instaan voor elkaar. Dat gaf flexibiliteit en dynamiek. De schotten tussen de levensvormen van die tijd werden doorbroken. Heiligen en martelaren namen daar het initiatief in. Vaak werden zij vervolgd evenals Jezus Christus. Zo komt een nieuwe verworvenheid op: het leven met al zijn verworvenheden kunnen opgeven ter wille van een betere toekomst. Het is een verworvenheid die vooral hoort bij de oudere levensfase. Oud worden wordt nu aanvaardbaar omdat het een onontbeerlijke taak insluit.

Het “Arabische” tijdperk: de stammen verenigen – hoofdstuk 8

Er is een parallel tussen de opkomst van de islam in het oosten en de heerschappij van Karel de Grote in het Westen. In beide gevallen hebben stammen zich los weten te maken van de overheersing van het West Romeinse dan wel Oost Romeinse Rijk. Van de kerk namen zij het idee van eenheid en gelijkheid over, ook een eenheid tussen de verschillende stammen. Eenheid en gelijkheid van de stammen, maar vertaald tot de omvang van een groot rijk, werden nu de nieuwe verworvenheden. Zij zagen hun stammen-rijk als een uittocht uit de verdrukkende rijkscultuur van het Romeinse Rijk, ook al was het nu gekerstend. Zij leren ons dat wij telkens terug moeten vallen op oude vormen, om de ontsporingen van op zich goede nieuwe oplossingen te compenseren.

Van kerkelijke suprematie tot nationale soevereiniteit (1000-2000 n.C.) – Deel 4

In het rijk van Karel de Grote en in de tijd van zijn opvolgers was de kerk onderworpen aan de belangen van het rijk, alleen goed voor de moraal en het moreel. De strijd om de benoeming van de bisschoppen en om de suprematie van het pauselijke gezag brengt een omwenteling. De kerk neemt nu de leiding in het organiseren van de samenleving. Door de spanningen en de oppositie tussen paus en keizer zien steden en gilden hun kans om zelfstandigheid te bevechten. De door de kerk gepredikte moraal wordt in gilden en steden omgezet in een civil society, waarin gewone mensen elkaar leren vertrouwen en vrijwillig samenwerken. Het is de eerste stap buiten de vaste omheining van familie en stam als het gaat om economische samenwerking en ondernemerschap. Deze civil society als tegenwicht tegen de hiërarchie markeert het beginpunt van de bijzondere en uitzonderlijke weg die het Avondlandmuis/Europa sindsdien is gegaan. Zelforganisatie van onderop in gilden, broederschappen, en later ondernemingen, stichtingen, verenigingen, coöperaties enzovoort is hiervoor kenmerkend, en dat alles onder de hoede van rationeel bestuurde nationale staten.

De gregoriaanse revolutie en de communes – hoofdstuk 9

Karel de Grote had de paus eigenlijk tot zijn vazal gemaakt. Na de val van zijn rijk maakten alle grootgrondbezitters eveneens van de priesters en kloosters hun ondergeschikten. Zo ontstaan de dorpsgemeenschappen met een kasteel, een kerk en klooster, boerderijen, met horigen en vrije mensen die allemaal herendiensten moeten verrichten. De strijd tussen kerk en rijk, tussen keizer en paus, vanaf 1076 heeft daar een einde aan gemaakt: de strijd ging over veel meer dan alleen de benoeming (investituur) van bisschoppen en priesters. Steden, gilden en broederschappen kregen nu ruimte om van onderaf op te bloeien dankzij deze strijd tussen kerk en rijk. Zij werden ondersteund door de monniken bij het verwerven van hun rechten. De gilden en broederschappen zijn de eerste ondernemingen. Zij moeten tegelijkertijd de rol van de overheid op zich nemen: kwaliteitsbewaking van producten, standaarden om te meten, financiële regelingen. Een overheid die deze taken op zich nam was er nog niet. De nieuwe verworvenheid bestaat in civiliteit: burgerzin. Mensen leren samenwerken met mensen die zij maar half kennen zonder familie te zijn.

De tijd van Europa – hoofdstuk 10

Europa brengt schaalvergroting: doordat de steden meer samen gaan werken en doordat de grote concilies van de kerk zorgen voor internationale afspraken voor prijzen en handel en banken (het canonieke recht) wordt samenwerking steeds grootschaliger. Waren de gilden vroeger een stap voorwaarts, nu worden ze steeds meer een obstakel voor verdere ontwikkeling. Individuele opererende ondernemers, ook met gezamenlijk kapitaal in naamloze vennootschappen, en onder de controle van de overheid – dat wordt de nieuwe oplossing die door de Duitse reformatie, de Engelse revolutie en de liberale staat dominant wordt. Er is een krachtenverdeling tussen rationaliteit in de staatsfilosofie en bij de overheid, en anderzijds professionaliteit (gewetensvol werken) die bevorderd worden door het protestantisme in zijn lutherse (geweten) en calvinistische (teamgeest) variant. De tijd van Europa mond uit in de tijd van de globalisering: wereldwijd moeten nationale staten en internationale bedrijven samenwerken, terwijl er ondanks de wereldoorlogen niet echt een internationale orde is waar het recht geldt en mensen niet beneden het minimum kunnen zakken.

Van rationalisme en nationalisme naar dialogische verantwoordelijkheid (1945-nu) – Deel 5

De wereldoorlogen zijn het gevolg van de zelfverabsolutering van de nationale staten van Europa die zich volgens hun eigen rationaliteit superieur voelden aan elkaar en de ander behandelden als object van werkzaamheid, markten, koloniën. Sinds de wereldoorlogen, eigenlijk al sinds de Franse revolutie is de wereldomvattende maatschappij en het vrije spel van maatschappelijke krachten van meer betekenis dan de macht van nationale staten. Een veelheid van actoren, staten, vakbonden, bedrijven, verenigingen enzovoort, botst als krachten in de ruimte in een globaal geworden samenleving. Zij kunnen alleen hun weg voorwaarts vinden door in dialogische verantwoordelijkheid eindelijk met elkaar te spreken. Hier ligt de grote omwenteling van het tweede naar het derde millennium. Kleine creatieve groepen nemen steeds het voortouw: het zijn de levende stammen van het derde millennium. Zij realiseren de saamhorigheid op het gebied van de economie als vervanging voor de nationale saamhorigheid. Zij overwinnen daarmee het destructieve karakter van collectivistische identiteiten en mythen. Zij nemen een leidinggevende rol in maatschappelijke veranderingen.

Een cruciale tijd – hoofdstuk 11

De 20e eeuw is gekenmerkt door twee wereldoorlogen, die eigenlijk één periode vormen waarin het bestaan als nationale staat niet meer blijkt te werken. De vraag hoe mensen individueel en als groepen samenleven ligt opnieuw op tafel en dat in een onoverzichtelijk internationaal krachtenspel. Het is alleen geen spel. Om botsingen te voorkomen moeten mensen en groepen met elkaar spreken, maar uit angst voor elkaar hebben zij de neiging wij-groepen van collectivistische aard te cultiveren. De krachten van de markt of anders wel de calculerende overheid, onderwerpt mensen steeds meer aan een onpersoonlijkkrachtenspel. De eerste neiging is daar tegenover het wij-gevoel te zetten van nationaliteit, of cultuur of ras of vermoedens van complotten.

De ondernemende stam – hoofdstuk 12

Niet een wereldregering is de oplossing, maar een veelheid van regelingen en podia waar levende mensen hun verworvenheden inzetten op stappen voorwaarts te zetten. De oude stam keert terug in de vorm van kleine groepen, netwerken, levende teams die verantwoordelijkheid aanvaarden en creatief werken aan oplossingen. Een gemeenschappelijke voorraad aan verworvenheden, aan taal, aan repertoire om met elkaar de vrede te oefenen biedt een alternatief voor angstige wij-groepen die in hun schulp kruipen. Mensen worden meer nomaden, zoals ooit de stammen, die een zwervend bestaan leidden. Maar dit zwerven betekent nu: je bewust bewegen door het repertoire aan verworvenheden heen dat de geschiedenis van het menselijk geslacht heeft opgeslagen in verhaal en taal.