De mens in het klein en in het groot
Buber merkt in zijn boek “Ich und Du” ergens op dat dieren te bang zijn om te spreken. Ik denk dat dat niet in de eerste plaats een uitspraak is over het dier, maar over de mens. Het dier in ons, zogezegd. Het dier in ons durft telkens niet te spreken waar het nodig is en roept op dat soort momenten “mijn naam is haas!”. Nu is al lang ontdekt dat ook dieren op een rudimentaire manier wel spreken. Ze waarschuwen voor vijanden en maken elkaar attent op prooi en houden elkaar zelfs voor de gek. Maar dat zijn rudimentaire vormen van spreken, en misschien moet ik beter zeggen, embryonaal. In aanleg is het aanwezig. Ook dieren hebben grote hersenen, alleen, hele kleine.
Transmissie
Hier gaat het mij nu niet om de dierkunde maar om de mens: spreken, elkaar aanspreken, oproepen, ver-antwoordelijk maken, beloften uitspreken, wetten uitvaardigen – dat doen mensen. Zij kijken elkaar aan en antwoorden op elkaar. Dat is wat het Griekse woord Antropos uitdrukt: anti-opos, elkaar zien. Er vindt daarbij een soort van transmissie plaats, transmissie ook tussen de generaties. Wat de ene generatie in termen van menselijk gedrag heeft uitgevonden wordt aan de volgende generatie overgedragen. Vernieuwingen in de omgang met elkaar worden toegevoegd aan het bestaande repertoire. Spreken is niet pas begonnen toen mannen elkaar iets toe riepen bij het achtervolgen van een mammoet, maar waar de naam van een overleden voorouder ook na diens dood genoemd wordt. De taal begint met het begraven van de doden. Dan wordt hun naam genoemd, publiekelijk. Met de naam wordt de geest van de dode wakker geroepen en levend gehouden. De geest van het voorgeslacht is nog levend aanwezig in de omgang met elkaar: in dat spoor moeten de nu levenden verder. Geen wonder dat de oudste laag van de menselijke religie ook bestaat in de voorouderreligie. Religie is begonnen als respect voor het voorgeslacht. Het idee alleen al dat mensen een naam krijgen! De gebruikelijke grammatica weet met de naam geen raad. De naam wijst niet een object aan, ook niet bepaalde eigenschappen, maar de iemand die iemand is. Die naam is de samenvatting van zijn zijnswijze, haar levenshouding, handelwijze, interactie met anderen, kortom Geest. Ja, waarom ook niet met een hoofdletter, want doordat wij het handelingsrepertoire (en ook ons repertoire van voelen en beleven!) aan de volgende generatie doorgegeven, ontstaat er een keten van geesten en namen die samengevat kunnen worden in het woord Geest met een hoofdletter.
Wat van de genen gezegd wordt kun je ook van de Geest zeggen: er wordt althans beweerd dat de genen die zichzelf doorgeven in de generatielijn, eigenlijk alleen maar de nu levende generatie gebruiken met het doel zichzelf te reproduceren. Het hele leven gaat dan eigenlijk om een transmissie van genen. Waarom krijgen wij lentekriebels en zijn wij aantrekkelijk voor elkaar? Dat is een list van onze genen. Zo luidt het. Of het nu waar is of niet kunnen we onbeslist laten, maar zo groeit ook ons geestelijk repertoire door de generaties heen. De nu levende mens krijgt in de taal een schatkamer aan voelen en handelen mee. De Geest, met een hoofdletter weer, gebruikt ons dus als wegwerpartikelen op weg naar de volgende generatie?
Geest, ik bedoel dat niet in de zin van Hegel, want die reduceert de geest tot het begrippelijk denken en tot rationaliteit. Geest, echter, is heel de ons aangeleerde bekleding van denken, voelen, beleven, eigenschappen, waarden, verhoudingswijzen enzovoort enzovoort. Woorden herinneren ons aan eerdere ervaringen en maken die ervaringen toegankelijk ook voor ons. Een klein voorbeeld: kwetsbaarheid. Wij kunnen ons kwetsbaar “opstellen”. Maar ooit moet iemand dat voor het eerst gedaan hebben, bijvoorbeeld een verliefd stel tegenover elkaar, en zijzelf of misschien een dichter, hebben/heeft daar het woord “kwetsbaar” bij gebruikt. En het gevoel en de verandering van het gevoel waarmee dit tegemoet treden van elkaar gepaard ging, zit nog altijd verpakt in het woord kwetsbaar. Want dat woord duidt niet een toestand aan maar een proces. Het woord kwetsbaar, daar zit je ervaring in verpakt dat we zo dicht bij elkaar zijn dat we elkaar gemakkelijk geweld aan kunnen doen, maar we doen het toch niet. De greep van de hand gaat halverwege over in streling. Maar als wij voor dat gebeuren eenmaal een woord hebben, “kwetsbaar”, hoeft iemand dat woord maar op te roepen en het gebeurt alweer. Dat is de transmissie door de generaties heen.
Groter
Zo wordt de mens steeds groter. Het repertoire neemt steeds toe. Het kan natuurlijk ook zijn dat er af en toe wat verloren gaat. Maar ook dat wat verloren ging wordt weer opgeroepen wordt in een nieuwe tijd! Sterven en opstaan, dat is het leven.
Maar het individu is niet louter middel voor de groei van de Geest. Dan zouden we wegwerpartikelen zijn, inderdaad. De Geest, het handelingsrepertoire van de taal, is ook middel voor de groei van het individu. In onze individuele ontwikkeling reproduceren we in een enkel mensenleven heel de wereldgeschiedenis. En door dat te doen komen wij ook steeds meer tot onszelf. Dat wij ons heel dit erfgoed eigen maken, en in ons eigen spreken namens allen spreken, daar hebben we eigenlijk recht op! Aan geen mens mag dat onthouden worden!
Jong
In de jeugd maak je je het reeds voorhanden repertoire van menselijke leven en samenleven eigen. Een klein kind, bijvoorbeeld, wil de ouders laten zien dat het ook weet hoe het moet. Het wil meedoen en er bij horen. Het krijgt een naam, leert gehoorzaamheid, en leert zelfs het spel van gehoorzaamheid en ongehoorzaamheid. Zolang je jong bent heeft het leven een spelkarakter, want anderen nemen uiteindelijk de verantwoordelijkheid voor je. Onder de paraplu van die verantwoordelijkheid kun je vrij ontdekken, en los gaan. Echter daarin zit ook al een weerspiegeling van de eerste ontdekkingen van de mens in de geschiedenis als zodanig. In de oudheid konden mensen veel meer dan heden ten dage naïef zijn wie ze zijn. Alles werd voor het eerst ontdekt, het leven in stamverband, het leven in een hiërarchische rijkscultuur, en dat in al zijn variaties, en dat zonder enige innerlijke twijfel of men wel goed bezig was. Ook in de onderlinge strijd die dat opleverde was geen zelfkritiek te bespeuren. De eigen orde was altijd beter dan de orde van de ander. Orde? De anderen, die hadden geen orde, dat waren barbaren. Het waren amper mensen.
Oud
Oud word je als je met een crisis wordt geconfronteerd. Het voorhanden repertoire levert geen kant-en-klare oplossingen meer. Er is niet meer een “heile Welt”, maar integendeel: alle verworvenheden zouden zomaar verloren kunnen gaan als we niet een nieuwe en ongehoorde (niet eerder gehoorde!) verantwoordelijkheid aanvaarden, en vaak zelfs eerst nog moeten gaan ontdekken. Er zijn geen gebaande wegen, de weg moet eerst nog gebaand worden. Toch heeft, merkwaardig genoeg, ook de mensheid als zodanig enige ervaring met dat gebeuren. En ook daar zijn woorden voor gevonden. En ook daar zijn namen van mensen bij te noemen die woorden gegeven hebben aan deze confrontatie met de toekomst. Dat Israël uit Egypte trekt, dat de profeten hongeren naar een gerechtigheid die nog niet te zien is maar zeker komen moet, dat daarom Israël een niet zichtbare God vereert, daarin kan ieder die met onopgeloste problemen worstelt een bron van inspiratie vinden: houd vol! Dat dit nee zeggen tegen wat nu eenmaal brutaalweg is, parallellen heeft in boeddhisme en taoïsme is geen relativering, maar slechts versterking en nuancering van die inspiratie. Eerder hebben mensen met de rug tegen de muur gestaan. Dat geeft moed om te doen wat moet.
Oudst
De wijsheid van de ouderdom betekent dat je zelfs voor de meest vurige idealen niet meer zo warm loopt als vroeger. Niet omdat er geen vuur meer gloeit, maar omdat je meer oog gekregen hebt voor het vuur dat ook elders gloeit. Jij had iets belangrijks onder de aandacht te brengen. Welnu, anderen ook. Wijsheid is: er oog voor te hebben wanneer een bepaalde houding, eigenschap, een bepaald optreden, nodig is en wanneer het moet stoppen. Dan moet er iets anders. Je kunt als oudste niet alleen relativeren, maar vooral ook schakelen tussen wat nodig is, op het juiste moment de juiste prioriteiten stellen. Dat is de houding van de oudsten, de presbyters, de priesters, wat ook oudsten betekent. Sedert de komst van het christendom, beter de komst van Christus, is de wereldgeschiedenis oud geworden, nee “oudst”. Het christendom, als we die term toch nog gebruiken, moet niet gezien worden als een extra religie, maar als het vermogen op te houden en opnieuw te beginnen. Al onze verworvenheden moeten we aan en uit kunnen zetten. Wij leven niet op een enkel spoor. We moeten ook ons eigen spoor nog kunnen doorkruisen of laten doorkruisen. Alleen zo kunnen onze meest vurige ontdekkingen deel worden van een groter geheel.
Werelderfgoed
Als wij nu eens het repertoire aan culturele en religieuze tradities op deze manier zouden leren zien? Dat wil zeggen: leren zien als een gemeenschappelijke voorraadkamer waarmee wij ons kunnen bekleden. We moeten telkens op tijd iets aan of uit kunnen doen in interactie met elkaar. Dat handelen, denken, voelen, beleven dat nu nodig is om recht en vrede voor de komende tijd te vinden, dat is de kaart die nu uitgespeeld en dat is de muziek die nu ten gehore gebracht worden. Alleen wie goed geluisterd heeft, heeft ook echt iets te zeggen. Diegenen die echt iets te zeggen hebben, die belichamen als micro mens, als de enkeling die zij zijn (zij het in relatie tot anderen), tegelijkertijd heel de Geest van het menselijk geslacht door de geschiedenis heen. Micro oriënteert zich op macro. Macro incarneert zich in micro.