Er is de afgelopen jaren veel kritiek geweest op de rol van niet-gouvernementele organisaties bij ontwikkeling. Een te grote mate van betrokkenheid en een houding van liefdadigheid zouden tot verspilling leiden. De econoom Collier heeft die houding wel aangeduid als “the headless heart”. Maar hij wijst er ook op dat die houding veel te maken heeft met een soort weigering om goed geïnformeerd te zijn. Men wil graag een goed gevoel hebben door een goede daad gedaan te hebben. Kennelijk is het geld gemakkelijk uitgegeven. Erbij nadenken kost meer moeite.
Van gemeenschapsontwikkeling naar entrepreneurship
Er is dus wel iets waar van de kritiek. Een mooi en illustratief voorbeeld is het uitdelen van elektrische lampjes die in de avond voor licht kunnen zorgen. Liefdadigheidsinstellingen hebben die meer dan eens gratis uitgedeeld. Altijd goed, toch? Vaak niet dus. Want het is wel mooi dat iedereen nu verlichting heeft, maar misschien was er een winkeltje in de buurt dat ook verlichting verkocht. Waarschijnlijk wel. Dat winkeltje verkoopt nu niets. Hopelijk was het winkeltje niet gespecialiseerd in lampjes, want dan is het mogelijk failliet. In ieder geval is er voorlopig geen behoefte aan lampjes. De winkel verdient minder. Maar wat misschien nog vervelender is: na verloop van tijd gaan de uitgedeelde lampjes toch een keer stuk. Waar zijn dan nog lampjes verkrijgbaar? Goed doen zonder erbij na te denken is dus vaak contraproductief.
Maar ook als mensen er wel bij nadenken gaat het niet altijd goed. Wij zijn geneigd ons eigen ideaal aan anderen te verkopen als de oplossing. In het verleden werd er veel aandacht gegeven aan opbouw van de “community”. Die beweging was heel sterk in de tijd dat de sociaaldemocratie in Europa politiek ook heel sterk was. Inzake onderwijs en gezondheidszorg is daar ook heel veel in bereikt. Gezondheidsposten, gezondheidswerkers, scholen, waar regeringen daar niet voor zorgen springen niet-gouvernementele organisaties terecht in het gat. Het was en is ook een manier om soms corrupte regimes te omzeilen. Nu kan ook dat tot ideaal verheven worden en daarom vastlopen. Want vroeg of laat heb je toch ook de regering nodig en zoals je in de dorpen mensen moet overtuigen om dingen anders aan te pakken, zo moet dat ook vaak met regeringsfunctionarissen.
Gemeenschapsopbouw leidt ook vaak tot de aanpak van andere gemeenschappelijke zaken zoals watervoorziening, elektriciteitsvoorziening, aanleggen van dammen en zo meer. Dat betekent dan wel dat een dorpsgemeenschap op de een of andere manier de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid op zich moet nemen voor het onderhoud en het dagelijks bedrijf daarvan. Ondanks veel spreken over gemeenschap, is een dorpsgemeenschap in Afrika of Azië net zomin als in Nederland altijd een hechte gemeenschap. Elk dorp heeft zijn geschillen. En vaak lopen zulke geschillen en het wantrouwen en gebrek aan samenwerking langs familielijnen, soms kasten. Via trainingen en leren kan daar het nodige aan gedaan worden: ook samenwerken en vertrouwen in elkaar kun je leren. Was het effectief? Er zijn zoveel projecten mislukt. Misschien dus niet. Toch kan het op langere termijn nog effectief zijn: misschien is er door al die initiatieven toch iets van een civil society ontstaan – meer vertrouwen in en samenwerking met elkaar. Verandering gaat langzaam. En je weet nooit wanneer het kwartje valt. Maar effectief in de zin dat een project op eigen kracht voortgang kon vinden, dat gebeurde maar zelden.
Toen in de jaren 90 en na 2000 de fondsen terugliepen kwam langzaam ook entrepreneurship in de mode. Microkredieten en entrepreneurship zouden mensen verder helpen. Geef mensen niet een vis, maar een vishengel – dat adagium wordt nog vaak geciteerd. Maar is entrepreneurship nu in de mode gekomen omdat men in Azië en Afrika daar behoefte aan had? Of zijn wij van een meer socialistische politieke fase zelf opgeschoven naar een neoliberale – zodat we opnieuw het cultureel product dat op dit moment in de mode is ook aan anderen verkopen als ideaal.
Entrepreneurship en capaciteit
Het oude ideaal van gemeenschapopbouw en ook het nieuwe van entrepreneurship zien allebei over het hoofd dat de mindset en de houding van mensen het moeilijkste te veranderen zijn. Daarom zie ik vaak dat cursussen in entrepreneurship dezelfde fout maken als de vroegere strategie van gemeenschapsopbouw. Wij lopen in Nederland voorop, denken wij, en wij denken daarom te weten hoe het moet en wij denken dat ze dat daar niet weten en nu gaan wij het daar uitleggen. Het is niet eens hoogmoed of arrogantie, maar het zit nog dieper. In het huidige paradigma van wetenschap reduceren wij alle problemen tot kennen of kunnen, theorie of praktijk. Je kunt theorie overdragen, kennis, of je kunt mensen uitleggen en voordoen hoe dat in de praktijk werkt. En dat betekent dat als wij gebrek aan ontwikkeling zien, of het nu loopt via entrepreneurship of via opbouw van de gemeenschap, dat wij alle problemen reduceren tot het heersende wetenschappelijke paradigma, dat wil zeggen kennis of kunde. De vraag hoe mensen veranderen of moeten veranderen en volgens welk ritme en hoe hun innerlijke ervaring en beleving daarin meekomt, hun mindset, heeft geen plaats en dit wetenschappelijke paradigma. Want dat is niet in te delen bij theorie of bij praktijk. Dus gaan projecten eraan voorbij zo goed als cursussen over entrepreneurship. Het woord mindset dat ruimschoots in gebruik is, is daar zelf een illustratie van. Want het is opgebouwd uit twee elementen, “mind” en “set”. Die duiden respectievelijk de theoretische en de praktische kant van ons eigen functioneren aan. Eigenlijk is het een vervangingswoord voor de menselijke ziel, het innerlijke leven. Maar daar heeft het gangbare begrip van wetenschap geen idee van. Een boer die altijd alles van zijn vader geleerd heeft, heeft geen gevoel bij een theoretische uitleg van de behandeling van nieuwe zaden. Als hij moet besluiten wat hij gaat verbouwen, zal hij ook niet kijken naar wat de markt vraagt. Dat zit niet in zijn ziel (is ook nog wat anders dan genen). Met het verzamelen van afval of met hygiëne kan het net zo gaan. Ook theoretische entrepreneurship cursussen adresseren dat probleem niet, ook niet als er een incubator aan verbonden is. We hebben hier te maken met trage processen, die pas in een plotselinge stroomversnelling komen (dat ook!) als de betrokkene er innerlijk een keer aan toe is. Dan valt het kwartje.
Entrepreneurship of toch liefdadigheid?
Sociaal entrepreneurship kan misschien helpen? Zeker! Als maatschappelijke doelen belangrijk worden geacht kan een onderneming meer aandacht besteden aan opbouw van capaciteit. De werknemers kunnen in training, verandering kan ingeoefend worden, dat is heel goed. Maar dat heeft zijn grenzen, omdat het ook tijdrovend is. En tijd is geld. Op een bepaald moment moet toch ook een sociaal georiënteerde onderneming tegen grenzen oplopen. Welnu, daar zouden ngo’s en ondernemingen elkaar kunnen aanvullen. Soms gebeurt dat ook. Ngo’s kunnen investeren in opbouw van capaciteit en ondernemingen kunnen daar letterlijk en figuurlijk hun winst mee doen. Strategieën voor entrepreneurship en samenlevingsopbouw sluiten elkaar daarom niet uit. Ze zouden elkaar kunnen helpen en dat is de weg voorwaarts.