Leeftijden

Ontspruitende steppe

We kunnen ons weliswaar laten meevoeren door de stroom, en velen doen dat. Het resultaat is dat het dan een leven bij de dag wordt. Wie zich door de stroom laat meevoeren vraagt niet waarom en waartoe. Zo iemand participeert altijd in de groep. Zo iemand zegt altijd “wij” maar het moment komt niet waarop de persoon “ik” zegt. Ik zeggen is in zekere zin je hakken in het zand zetten en positie kiezen. Ik zeggen is zeggen “maar ik!”. Je hebt de anderen gehoord, maar je gaat niet meer mee en dus er tegenin.


De anderen gehoord: inderdaad, de eerste levensfase bestaat uit horen en je laten meevoeren en het leven leven alsof het een spel is. Je bent jong en onbewust en wordt het leven in geleid door anderen. Dat is niet helemaal waar, maar wel in hoge mate.

Maar je wordt ook oud en nog later word je oudste, – wat betekent dat? Ik volg hier Rosenstock-Huessy die onderscheid tussen leven – liefde – Geest als aanduiding voor de drie fasen van het mensenleven. Hij wijst daarbij op zijn beurt op een citaat van Goethe “Denn das Leben ist die Liebe und des Lebens Leben Geist”, want leven is liefde en het leven van de liefde is Geest. Vrij geparafraseerd: liefde is de kern van het leven. En de Geest? Ook liefde moet in beweging blijven en deelnemen aan een verhaal. Dat wordt aangeduid door het woord “geest”. Moeilijke gedachte misschien, ik kom er later op terug. De vraag is: waar aan wijd je je liefde?

De eerste levensfase bestaat uit horen en je laten meevoeren en het leven leven alsof het een spel is.

Jong: Leven

Opmerkelijk is de naamgeving. Aan het begin van het leven ontvang je een naam. Wat is een naam? Een naam duidt niet je lichaam aan, dat wil zeggen niet een wat, maar een wie: de iemand die je bent. Dat is iets uitzonderlijks. Door je naam wordt je iemand. Je kunt nu geroepen worden. De eigennaam werkt als een imperatief. Als je je naam hoort roepen dan draai je je al om voordat je nagedacht hebt. Zo sterk is die magie. Je wordt aangesproken. De eerste zeven jaren van je leven is daar vol van. Een kind wil meedoen.

Na verloop van tijd ga je als kind ook de wereld om je heen ontdekken. Je gaat naar school. Je luistert niet alleen meer naar de mensen om je heen, maar je gaat ook de buitenwereld verkennen. Je wilt weten hoe het zit.

De daaropvolgende jaren van puberteit en vroege adolescentie luister je nog wel naar volwassenen, maar je laat je nu niet meer door hun bevelen overrompelen. De een zegt dit en de ander zegt dat. Je bent bezig te beoordelen wat ware en valse autoriteit is. Dat je deel van een groep van leeftijdgenoten bent en meedoet is nu belangrijk. Als “wij” sta je bovendien dienstbaar klaar. Je wilt laten zien wat je kunt, je doet dat als lid van een groep, je doet het voor het goede doel. Zo word je opgeleid, zo sta je klaar voor sociaal werk en eventueel de dienstplicht – al is dat meer iets van vroeger. De dienstbaarheid die bij deze fase van het leven hoort is voor een groot deel vacant gelaten na het verdwijnen van de dienstplicht. Dat is een probleem van onze cultuur en onze tijd.

De vierde fase van de jeugd is “zingen”. Ik zou ook kunnen zeggen: enthousiasme. Waar je hart vol van is stroomt de mond van over. In ieder geval kun je helemaal lyrisch van iets zijn.

Deze vier fasen staan onder het voorteken van leven, leren, spel.

Oud: Liefde

Wanneer begin je oud, of misschien beter volwassen, te worden? Dat begint voor het eerst als je twijfelt aan het afgeronde wereldbeeld waarmee bent opgevoed. Dan is de mythische eenheidsbeleving van het kind ten einde. De werkelijkheid zou ook anders in elkaar kunnen steken, en wellicht minder mooi. Twijfel leidt tot kritiek. Je hebt je eigen oordeel. En dat spreek je misschien niet zo gauw uit, en zeker niet in het publiek, maar je ontwikkelt het wel. Totdat het moment komt dat je je een keer ook publiek uitspreekt en je vastlegt op een uitgesproken oordeel. Je zegt hoe je er over denkt en je staat voor dat woord. Daarmee krijgt je eigennaam een betekenis zoals nog niet eerder. Een bepaald publiek uitgesproken standpunt staat op jouw naam. Mocht je het zelf vergeten dan word je er wel door anderen aan herinnerd. Het blijft aan je plakken. Je staat voor een bepaalde waarde of waarheid en of dat nu altijd helemaal juist is of niet, die waarheid en waarde is jouw bijdrage. Het is jouw poging om de werkelijkheid op een ander spoor te krijgen. Want een keer, vroeg of laat, zeg je “maar ik…” en met dat ik, als het je menens is, maak je je eigen reputatie. De waarheid waar je voor staat wordt nu aan jou bewaarheidt. Je belichaamt die waarheid. Als jouw leven zo vernieuwend is tegenover de voorgaande, is niet te verwachten dat men daar dadelijk in mee zal gaan. Leiderschap betekent meestal niet dat je alles onder controle hebt, maar dat je voorop loopt. Dat is ook daar waar de klappen vallen en waar de weerstand is. Die weerstand moet je ver-duren, een tijdlang ondergaan.

Het is jouw poging om de werkelijkheid op een ander spoor te krijgen.

Zo zijn dus ook hier vier fasen, ditmaal niet onder het voorteken van het spel, maar van de ernst: twijfel, kritiek, protesteren, verduren.

Oudst: Geest


De oudste is de priester. Priester is afgeleid van presbyter en dat is eenvoudig het Griekse woord voor oudste. Maar deze benaming voor de leeftijd gaat onmiddellijk over in een soort van ambtstitel, “oudste” of ouderling. De familiehoofden overlegden in oude tijden in de stamraad en vertegenwoordigden als “oudsten” hun familie-achterban.

Het verschil tussen oud en oudst bestaat er vooral in dat wie oud en volwassen geworden is, als het goed is een belangrijk punt te maken heeft dat nog niet voldoende gehoord is. Daaraan hecht de betrokkene zijn of haar reputatie, de naam in de gemeenschap die hij of zij verwerft. De oudste is daaraan voorbij. Die is voldoende doordrongen van de eindigheid van het leven om het nog belangrijk te vinden een bepaalde bijdrage op eigen naam te zetten. Dat maakt hem/haar in de ware zin tot priester, tot schakel tussen verleden en toekomst. Zo is de oudste ook een schakel tussen spel en ernst.

Zo is de oudste ook een schakel tussen spel en ernst.

Iedereen die de leiding heeft, nu niet in de zin van voorop lopen, maar in de zin van controle uitoefenen, die moet het eigenbelang kunnen overstijgen. Anders roept het weerstand op. Wanneer iemand dat kan functioneert de betrokkene als wetgever. Dat wil zeggen: Zulke mensen zeggen hoe het moet en kunnen dat juist door hun belangeloosheid ook geaccepteerd krijgen. Op basis van eigen levenservaring heeft zo iemand ook wat te zeggen en kan daardoor als leraar functioneren tussen de generaties in. Zulke mensen kunnen zeggen wat van het verleden geleerd moet worden voor de toekomst en wat vergeten mag worden omdat het ons niets meer te zeggen heeft. Zulke mensen zijn ook profetisch in die zin dat zij vaak een beter oog hebben voor wat echt nodig is en daardoor de toekomst kunnen voorzien en “voorspellen”.

Tenslotte kunnen zulke mensen ook stichter zijn, dat wil zeggen dat ze in eigen persoon al belichaming worden van de toekomst die ze voorzien.

Opnieuw vier fasen, ook voor de priester: wetgever, leraar, profeet, stichter

Terugkomend op het citaat van Goethe: leven willen we allemaal. Maar zonder liefde wordt het leven saai, louter herhaling, obsoleet. De liefde moet dus het leven redden, spannend maken en kwaliteit geven. Maar zo moet op zijn beurt ook de geest de liefde redden, want liefde is altijd eenzijdig. Liefde selecteert. Wie alleen zijn punt wil maken verliest het grotere geheel uit het oog. De priester heeft oog voor de verschillende vormen die de liefde kan aannemen. De liefde moet meerdere talen leren spreken om zo te zeggen. Het oude en wat vergeten woord Geest kan men leren begrijpen als men het vooreerst identificeert met taal. Een geest is een bepaalde taal. Discours zou men tegenwoordig zeggen. Zo kan men misschien begrijpen wat Goethe bedoelde. In de kern is leven liefde en de Geest houdt de liefde levend. Een bepaalde liefde kan ook overgaan in een nieuwe liefde.

Samengevat:

1. Leven
a. Naam
b. Leren
c. Dienen
d. Zingen

2. Liefde/ernst/oud
a. Twijfel
b. Oordeel
c. Kritiek
d. Ver-duren

3. Geest/wijs/oudst
a. Wetgever
b. Leraar
c. Profeet
d. Stichter

Deze gedachten heb ik uitgewerkt in mijn boek Tegenwoordigheid van Geest in het Tijdperk van de Techniek, een inleiding in het werk van Eugen Rosenstock-Huessy, gepubliceerd in 1995. Het werk is niet meer verkrijgbaar maar onder “links” is ook een link waarmee het boek als PDF kan worden gedownload.