De Kerk en Christus

De kerk is een unieke sociale formatie, dat wil zeggen uniek in de wereldgeschiedenis! Het is een religieuze organisatie onafhankelijk van de staat. Steeds is er competitie geweest, want het is steeds de vraag geweest wie wie gebruikte voor de eigen doelen. Soms heeft de staat de kerk gebruikt voor zijn morele legitimatie. Soms heeft de kerk de staat alleen maar gesteund om die vanbinnen uit te hollen en los van oorlogvoering alles in het burgerlijke leven zelf ter hand te nemen: onderwijs, armenzorg, ziekenzorg. Die competitie werd soms ook een botte machtsstrijd. Maar die competitie heeft niettemin, of juist daardoor, geleid tot de burgerlijke vrijheden die we nu kennen.

Geen absolute macht voor de overheid

Overal waar het instituut kerk gevestigd was kon de overheid geen absolute macht uitoefenen. Er was altijd tegenspel. Zeker, ook de keizers van het Byzantijnse Rijk en zelfs Karel de Grote en zijn navolgers zagen hun keizerlijke macht als een christelijk ambt. En zeker, telkens probeerden zij zich ook te mengen in het beleid van de kerk, juist omdat het zo’n grote invloed had op de overheid. Maar één ding was vanaf het begin uitgesloten: nadat Constantijn de Grote keizer werd en de kerk erkenning gaf, er mee samenwerkte, en er zelfs voor zijn legitimatie van afhankelijk was, kon geen keizer zich meer tot Zoon van God of van de goden (laten) uitroepen. De Egyptische farao’s, de Chinese keizers, en vanaf Caesar ook de Romeinse keizers waren altijd verheven tot goddelijke machten. Het universum had hen de macht in handen gegeven en wat zij deden voerde de wil van het universum uit: het stond aan de hemel geschreven. In Egypte was dat letterlijk zo. Want aan de stand van de sterren (in juli stond Sirius vlak boven de horizon) kon men aflezen wanneer de Nijl ging stijgen. Wie dat zag aankomen kon er een organisatie op baseren en dat deed de farao met zijn gevolg. Als het water steeg gingen de mensen vier maanden lang werken aan de bouwwerken van de farao. Na vier maanden was het water gezakt en werd het land verdeeld. In China ging gedurende elk seizoen de keizer in een ander deel van zijn paleis wonen. Zo maakte hij duidelijk aan het volk dat hij aan de knoppen van het klimaat zat. Een hemelrijk zoals dat van China of Egypte had zijn fundament in het firmament. De keizer was opgenomen in de familie van de Goden en bestuurde de aarde als goddelijk bezit. Zijn wil was absoluut.

Staat = hemelrijk – religieuze stralenkrans

Vaak kom je in geschiedenisboeken over het Babylonische Rijk of over Egypte of andere rijksculturen het woord staat tegen in plaats van hemelrijk of Rijk. Eigenlijk is dat onhistorisch. Een modern instituut wordt terug geprojecteerd op een situatie die daar geen ruimte voor had omdat die letterlijk hiërarchisch was. Hiërarchie betekent heilige-orde. En inderdaad als kerk en staat samenvallen, als ambtenaren ook priesters zijn, dan is er sprake van een heilige-orde en die is sacrosanct, absoluut in karakter. Met staat daarentegen werd de huidige toestand bedoeld. Dat is wat het woord staat letterlijk betekent. Het waren natuurlijk ook toestanden! Maar dat woord toestand duidde op het seculiere karakter van de macht. Natuurlijk was overleven in strijd en arbeid ook belangrijk en daarom had je een staat nodig. Maar dat was nu eenmaal een bot feit. Echt geestelijk is dat niet, en daarom stelde de kerk tegenover het seculiere het spirituele – reeds in de middeleeuwen. De geestelijke orde en daarmee de goddelijke orde ging daar bovenuit en zo zag de kerk het als haar taak de toekomst in het heden binnen te halen, door sociaal werk, onderwijs, ziekenzorg. De vorsten in Engeland, Frankrijk en Duitsland (ook anachronismen, want die bestonden toen nog niet als nationale staten) gingen over oorlog en grondeigendom, maar de kerk dacht aan de lange termijn en introduceerde onderwijs, creëerde werkgelegenheid door ontginning, zorgde voor armen en zieken, mijnbouw en landbouw. Men zou kunnen zeggen: alle departementen behalve buitenlandse zaken waren toen een zaak van de kerk. Het is niet zo verwonderlijk dat uit deze inzet voor en door gewone mensen op de duur een enorm machtsinstituut werd. Daarom is het opmerkelijk en vreemd als mensen in onze tijd aan de kerk alleen maar dat machtsinstituut aflezen. Want eigenlijk, alles wat wij nu “Civil Society” noemen is voortgekomen uit de kerkelijke oppositie tegen de rijkscultuur, eerst die van Rome, later die van het Duitse Rijk. Dat mensen solidariteit kunnen beoefenen ook buiten hun eigen familie en clan is een resultaat van de burgerlijke samenwerking van onderaf die vanuit de kerk geïnitieerd is.

Christus

Waar komt dat vandaan dat zozeer de publieke moraal en de zorg voor elkaar en de samenwerking met elkaar op een hoger niveau getild zijn dan in het Romeinse Rijk en onder de stammen het geval was? Het is simpelweg de navolging van Christus door mensen die ook “De Weg” gingen. De Weg – dat was destijds de naamgeving voor het christelijke leven. En dat was een weg van zelfontlediging en opoffering. Het woord God kon niet meer uitgesproken worden zonder te denken aan de gekruisigde Christus. En dat heeft consequenties voor godenzonen die in weelde leven. Hij kwam tot opstanding in elk mens die hem volgde. Dat werd toen letterlijk de “opstanding van de lijken” genoemd. Het lijk van het slachtoffer komt tot opstanding in de weg die zijn volgeling gaat. Behalve religieuze consequenties en in een beweging daarmee had het ook sociale consequenties: vrijwilligerswerk. Men hielp elkaar aan eten, en – klinkt gek – met een begrafenis. Het kwam in die tijd vaak genoeg voor dat armen dood op straat bleven liggen en uiteindelijk slechts bij het afval gedumpt werden.

Kortom, wie de weg ging leefde van genade. Dat woord wordt tegenwoordig haast niet meer gebruikt, en zou je het willen vertolken dan zou je het beste kunnen spreken van “gratuite liefde”. Hier is de openbaring van Christus de beslissende kracht. Wat is die openbaring? Tot die tijd was het ideaal van menszijn autarkie, zelfgenoegzaam zijn. Onafhankelijk. Vanaf Christus en hoezeer daar ook door zijn volgelingen zelf en niet door die alleen tegen gezondigd is, is de mens een doorgeefluik van gratuite liefde en zonder dat kun je eigenlijk niet spreken van een mens. Ecce homo – zie de mens! Dat zegt Pilatus als hij wijst op Christus die met een doornenkroon op en een purperen mantel om en bebloed een voorwerp van spot is. Deze sceptische Romein zegt hier: wat is een mens eigenlijk meer dan dat! De evangelieschrijvers hebben dat woord opgeschreven omdat het hen zo aansprak. Inderdaad: een mens is niet meer dan dat! Alleen de gratuite liefde die van mens tot mens gaat maakt het verschil.