Het calvinisme is spreekwoordelijk geworden, ook voor mensen zonder enig idee van religie of geloof. Calvinisme en arbeidsmoraal vallen voor het algemeen begrip eigenlijk samen. De titel van deze blog klinkt daardoor als een pleonasme. Calvinisme is immers arbeidsmoraal!
Als mensen willen uitleggen waarom, grijpen zij altijd terug op Weber. Weber verklaart de calvinistische arbeidsmoraal uit een piëtistische houding: hoe kom ik in de hemel? Volgens het calvinisme, zo legt hij uit, kon je dat nooit zeker weten, omdat God al voor de grondlegging der aarde besloten heeft wie wel en wie niet toegelaten wordt. En dat is niet afhankelijk van geloof of prestatie. Maar, zo Weber, daar hadden de calvinisten iets op gevonden. Je kunt het weliswaar nooit zeker weten, maar als je door arbeid en inzet een goed leven tot stand wist te brengen, dan was dat toch een goede indicatie; een teken dat je tot de uitverkorenen behoorde.
Hier wreekt zich dat Weber als Duitser meer vertrouwd is met de lutherse traditie die de vraag stelt: “Hoe krijg ik een genadig God?” Die heeft ook wel zijn invloed gehad in calvinistische landen, maar het is niet echt de oorsprong van de calvinistische arbeidsmoraal. De calvinisten waren geen individualisten. Ook geen piëtistische individualisten.
Voor Calvijn en zijn volgelingen stond de congregatie centraal, de gemeenschap van onderop. In Engeland en Nederland waar het calvinisme sterk was zie je dan steeds ook de nadruk op samenwerking en vertrouwen terugkeren. Dat leidde tot de eerste “joint stock” corporaties, waarbij mensen hun investeringen gemeenschappelijk lieten beheren. Dat eist een hoge mate van vertrouwen. En dat vertrouwen kwam tot stand niet door angst om individuele zaligheid, maar door het verbond met God en de menselijke gemeenschap die door dit goddelijk verbond in het leven geroepen werd. Die ging deze wereld tot Gods Koninkrijk maken.
Zowel in Engeland als in Nederland zie je dan ook de aanleg van kanalen, drooglegging van moerassen, ontwikkeling van het land gemeenschappelijk ter hand genomen worden. In een zekere zin zetten de calvinistische congregaties het werk van de gilden voort. Ook de gilden waren niet alleen arbeidsorganisaties maar ook religieuze organisaties, en waarom? Ook zij moesten voortdurend samen hun religieuze overtuiging cultiveren om elkaar bij de les te houden en de gemeenschappelijke moraal te bewaken. Ze moesten voorkomen dat individuen louter bedacht waren op hun eigen voordeel, of dat van hun eigen familie, en zo de gemeenschappelijke zaak zouden schaden, al was het maar door de kas te stelen en dat soort dingen.
Samenwerking was dus omgeven door religieuze sanctie en motivatie. In het Genève van Calvijn, waar voor het eerst deze nieuwe inzet in praktijk gebracht werd moesten daarom ondernemers op hun hoede zijn. Wie exorbitante winsten maakte kon de kerkenraad op bezoek verwachten! Er mocht wel winst gemaakt worden, dat moest zelfs, maar dat stond ten dienste aan een gemeenschappelijk doel: het maatschappelijk welzijn en de maatschappelijke rechtvaardigheid.
Zeker, naarmate het succes groter werd trad een soort secularisatie op. In plaats van de congregatie en het verbond kwam de gedachte op aan het sociaal contract. In deze voorstelling is God niet nodig en sluiten mensen een verbond met elkaar tot wederzijds voordeel. Het wordt rationalistisch gemotiveerd: weldoordacht eigenbelang en handel. Maar dat moet er niet toe leiden dat de oorspronkelijke religieuze motivatie onderschat wordt! Weber doet graag wat denigrerend over de religieuze angst die leidde tot zulke grote arbeidsprestaties. Voor hem is het een paradoxaal ironisch feit: hemels heil leidt tot aards succes.
Het streven naar hemels heil leidt tot aards succes: eigenlijk gaat het telkens zo. Een nieuwe economie komt alleen maar tot stand door een hoge inspiratie. In die zin is economie altijd heilseconomie. In onze tijd geldt dat net zo goed. De vernieuwing komt nooit van de egoïsten, maar altijd van mensen die zelfvergeten handelen. Waarom is dat zo? Vernieuwing vraagt altijd om een excessieve inzet. En het gaat er niet om dat religieuze mensen daar beter toe in staat zouden zijn (voor de gemiddelde kerkganger geldt dat immers niet), maar het gaat erom in te zien dat die inzet, die excessieve inzet, zelf een onontkoombaar religieus karakter heeft! Religieus betekent hier: hoge woorden worden aangeroepen en opgeroepen waarvoor mensen bereid zijn een prijs te betalen, en die zijn leidend.
Je ziet dat ook op het terrein van ondernemerschap. De pioniers mislukken vaak. Maar zij banen de weg voor het succes van anderen en vanaf dat moment lijkt het gewoon allemaal mensenwerk.